Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/KLM Catering Services Schiphol B.V.
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 14 oktober 2020
ECLI:NL:RBNHO:2020:8628
Gedeeltelijke toewijzing schadevergoeding ex artikel 7:611 BW op grond van de Xella-beschikking nu werknemer niet voortvarend heeft gehandeld door het geschil omtrent de jubileumtoeslag laat naar voren te brengen en werkgever aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst de voorwaarde verbond dat partijen elkaar finale kwijting zouden verlenen.

Feiten

Werknemer is op 1 mei 1992 in dienst getreden bij KLM Catering Services Schiphol B.V. (hierna: KCS) in de functie van Controleur Warehouse. Op 15 augustus 2013 heeft werknemer zich ziek gemeld. In de periode 26 mei tot 27 juli 2015 heeft werknemer bij Gamma re-integratiewerkzaamheden verricht in het kader van het volgen van een tweedespoortraject. Sinds 11 augustus 2016 is tussen partijen sprake van een zogenoemd slapend dienstverband. Op 20 februari 2019 heeft werknemer KCS verzocht het dienstverband te beëindigen. KCS heeft begin maart 2019 aan werknemer voorgesteld om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan, onder betaling van de transitievergoeding, tegen finale kwijting. Bij brief van 10 december 2019 heeft KCS werknemer gewezen op de gevolgen van beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst na 31 december 2019 voor de hoogte van de transitievergoeding. In de bijgevoegde beëindigingovereenkomst is onder meer een finaal kwijtingsbeding opgenomen. Partijen hebben geen beëindigingsovereenkomst gesloten. KCS heeft vervolgens op 24 februari 2020 een aanvraag bij het UWV ingediend om de arbeidsovereenkomst met werknemer te beëindigen. Het UWV heeft bij beslissing van 13 maart 2020 het verzoek van KCS toegewezen. Bij brief van 25 maart 2020 is door KCS de arbeidsovereenkomst van werknemer per 31 juli 2020 opgezegd. KCS heeft een transitievergoeding van € 27.040,27 bruto aan werknemer voldaan. Werknemer vordert primair KCS te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding conform de ‘rekenregels 2019’ ad € 34.524,00 met daarop in mindering gebracht de reeds betaalde transitievergoeding conform de ‘rekenregels 2020’ ad € 27.040,27, zodat thans nog € 7.483,73 wordt gevorderd. Werknemer vordert subsidiair een schadevergoeding gelijk aan het verschil tussen de transitievergoeding 2019 en de transitievergoeding 2020 ter hoogte van € 7.483,73.

Oordeel

De transitievergoeding

De primaire grondslag voor dit verzoek is dat de wettelijke transitievergoeding € 34.524,00 bedraagt, berekend aan de hand van de in 2019 geldende regelgeving. Nu werknemer conform de rekenregels uit 2020 een transitievergoeding van € 27.040,27 heeft ontvangen, maakt hij nog aanspraak op een bedrag van € 7.483,73 aan transitievergoeding. De kantonrechter is van oordeel dat op deze grondslag de hogere transitievergoeding niet toewijsbaar is, aangezien de arbeidsovereenkomst van werknemer in 2020 is beëindigd. Voor de hoogte van de transitievergoeding dient aangesloten te worden bij de berekening die uit het (nieuwe) artikel 7:673 BW voortvloeit en ook vanaf 1 januari 2020 geldt.

Vergoeding conform artikel 7:611 BW

Voor de gevorderde schadevergoeding verwijst werknemer naar de zogenoemde Xella-uitspraak van de Hoge Raad van 8 november 2019. De kantonrechter stelt vast dat KCS het verzoek van werknemer op 20 februari 2019 tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst spoedig heeft opgevolgd. Ook heeft KCS met haar schrijven van 10 december 2019 werknemer voldoende tijdig op de financiële gevolgen gewezen bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst na 31 december 2019. Ter zitting is vast komen te staan dat KCS op 24 december 2019 werknemer heeft aangeboden om de finale kwijting uit de vaststellingsovereenkomst weg te laten om zodoende voor het einde van het jaar tot overeenstemming te komen. De kantonrechter concludeert dat de finale kwijting niet de reden is geweest waardoor partijen niet vóór het einde van 2019 tot overeenstemming zijn gekomen. Ter zitting is gebleken dat de onderhandelingen tussen partijen vanaf 24 december 2019 spaak zijn gelopen wegens het geschil omtrent de verschuldigdheid van de jubileumtoeslag. Vaststaat dat de jubileumtoeslag in de afrondende fase van de onderhandelingen niet aan de orde is geweest en de gemachtigde van werknemer dit voor het eerst op 24 december 2019 ter sprake heeft gebracht. De kantonrechter concludeert dat mede gelet op het late uur waarop de gemachtigde van werknemer de jubileumtoeslag naar voren heeft gehaald de onderhandelingen in 2019 niet succesvol zijn afgerond. De kantonrechter oordeelt echter dat KCS in de eerste periode van onderhandelingen niet aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst de voorwaarde mocht verbinden dat partijen elkaar finale kwijting zouden verlenen. KCS heeft hiermee in strijd met het goed werkgeverschap in de zin van artikel 7:611 BW gehandeld. Op grond hiervan oordeelt de kantonrechter dat KCS aan werknemer een schadevergoeding op grond van artikel 7:611 BW verschuldigd is. De kantonrechter oordeelt evenwel tevens dat moet worden vastgesteld dat werknemer evenzeer blaam treft ten aanzien van het niet voortvarend onderhandelen om vóór 2020 een beëindigingsovereenkomst te sluiten. De kantonrechter wijst de gevorderde schadevergoeding van werknemer dan ook voor niet meer dan 50% toe.