Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/de staat Arabische Republiek Egypte
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 23 maart 2020
ECLI:NL:RBDHA:2020:10975
Arbeidsovereenkomst van werkneemster, werkzaam voor de staat Arabische Republiek Egypte, is opgezegd zonder toestemming van het UWV. Werkgever komt als soevereine vreemde staat geen beroep op immuniteit van rechtsmacht toe en Nederlands recht is op de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst van toepassing.

Feiten

Werkneemster heeft de Nederlandse nationaliteit. Zij is op 2 januari 2008 in dienst getreden bij werkgever, de staat Arabische Republiek Egypte, aanvankelijk op basis van en aanstellingsbesluit en vanaf 3 mei 2010 op basis van een arbeidsovereenkomst. In de (schriftelijke) arbeidsovereenkomst is geen expliciete rechtskeuze gemaakt. Tot en met vrijdag 27 oktober 2017 heeft werkneemster bij de werkgever feitelijk werkzaamheden verricht. Op zondag 29 oktober 2017 is werkneemster onverwacht vroegtijdig bevallen. Na afloop van haar bevallings- en zwangerschapsverlof is werkneemster arbeidsongeschikt gebleven. Werkneemster heeft zich per e-mail op 28 oktober 2019 beter gemeld bij werkgever. Uiteindelijk is werkneemster toegelaten tot het verrichten van de bedongen arbeid. Op 5 december 2019 heeft werkgever een brief verzonden aan werkneemster. In (de beëdigde vertaling van) de brief is het volgende, voor zover relevant, te lezen: ‘(…) Op grond van de recent door de directie uitgevaardigde instructies ter zake van de reorganisatie van enkele technische bureaus van de Egyptische ambassades en consulaten in het buitenland, houdende de sluiting van enkele handelsbureaus, waaronder het Bureau Handelsvertegenwoordiging te Den Haag, is derhalve bepaald om uw dienstverband bij het bureau binnen drie maanden vanaf de dagtekening van deze kennisgeving te beëindigen (…)’. Werkneemster verzoekt de kantonrechter onder meer de opzegging te vernietigen.

Oordeel

Werkgever heeft aangevoerd dat hij op 4 december 2019 presidentiële instructies heeft ontvangen uit Egypte om het kantoor waar werkneemster werkzaam is, te sluiten. Op basis van die instructies heeft werkgever de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst opgezegd. Uit de door werkgever aangevoerde omstandigheden kan niet anders worden afgeleid dan dat werkgever als reden voor het ontslag aanvoert dat er volgens hem sprake is van een structureel verval van arbeidsplaatsen. Voordat werkgever bij dergelijke omstandigheden een arbeidsovereenkomst rechtsgeldig kan opzeggen heeft hij toestemming nodig van het UWV. Nu toestemming van het UWV ontbreekt om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, heeft de opzegging niet rechtsgeldig plaatsgevonden. Het verzoek van werkneemster om de opzegging te vernietigen zal daarom worden toegewezen. Dat werkgever een soevereine vreemde staat is, doet aan het voorgaande niet af omdat werkgever in dit geval geen beroep op immuniteit van rechtsmacht toekomt en Nederlands recht op de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst van toepassing. Dat betekent dat het UWV in dit geval mag en ook moet beslissen op een door werkgever in te dienen verzoek om – kort gezegd – ontslag te mogen verlenen op grond van structureel verval van arbeidsplaatsen bij werkgever. Nu de opzegging van de arbeidsovereenkomst zal worden vernietigd, bestaat tussen partijen (nog steeds) een arbeidsovereenkomst. Het verzoek van werkneemster om werkgever te veroordelen om het loon door te betalen, zal dan ook worden toegewezen. Datzelfde geldt voor het verzoek tot wedertewerkstelling. Het in dit verband gevoerde verweer van werkgever dat het desbetreffende kantoor waar werkneemster werkzaam was, inmiddels is gesloten en dat hij werkneemster daarom niet meer te werk kan stellen, kan hij werkneemster niet met vrucht tegenwerpen. Dit verweer heeft werkgever namelijk niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. Dat had wel van werkgever verwacht mogen worden, temeer omdat werkneemster dit verweer ter zitting gemotiveerd heeft betwist door naarvoren te brengen dat alle correspondentie die gericht is aan werkgever, wordt verwezen naar het adres van de ambassade en dat werkneemster daarom het objectief onderbouwde vermoeden heeft dat alle werkzaamheden die werden uitgevoerd op het kantoor van de werkgever zijn overgeheveld naar de ambassade zelf.