Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 25 november 2020
ECLI:NL:RBDHA:2020:12073
Feiten
Werknemer is op 8 december 2000 als internationaal beleidsmedewerker in dienst getreden bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken (hierna: de Staat). Bij brief van 13 juli 2018 is werknemer tot de zomer van 2025 geplaatst in de functie van afdelingshoofd bij de Directie Multilaterale Instellingen en Mensenrechten, Afdeling Sociaal-Economische VN-Zaken (DMM/SE). Van 23 december 2019 tot en met 12 januari 2020 was werknemer afwezig in verband met vakantie. In deze periode heeft de plaatsvervangend leidinggevende een bijeenkomst onder de medewerkers van de afdeling DMM/SE georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst heeft een aantal medewerkers onvrede over werknemer geuit. Van deze bijeenkomst zijn geen notulen gemaakt. Op 13 januari 2020 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden. Aan werknemer is toen medegedeeld dat drie medewerkers zich over hem hadden beklaagd en hij daarom van zijn functie zou worden ontheven. Voorafgaand aan het gesprek is werknemer niet verteld waar het over ging en van het gesprek zijn evenmin notulen gemaakt. Op 17 januari 2020 vond een vervolggesprek plaats, waarvan de strekking vooral was of een mededeling van het terugtreden van werknemer als afdelingshoofd een gezamenlijke dan wel eenzijdige verklaring zou zijn. Op 20 januari 2020 heeft het Ministerie met instemming van werknemer aan de medewerkers van de afdeling DMM/SE laten weten dat werknemer zijn functie (tijdelijk) had neergelegd. Enkele dagen later heeft werknemer zich ziekgemeld. Vervolgens heeft hij zich op 18 juni 2020 weer volledig hersteld gemeld en aangegeven beschikbaar te zijn voor het verrichten van werkzaamheden in zijn functie als afdelingshoofd. Bij brief van 20 juli 2020 werd de plaatsing van werknemer als afdelingshoofd DMM/SE met ingang van 2 augustus 2020 voortijdig beëindigd vanwege organisatiebelang. Werknemer vordert thans wedertewerkstelling in de overeengekomen functie. De Staat voert aan dat werknemer op grond van een zorgvuldige belangenafweging uit zijn functie is ontheven.
Oordeel
Eenzijdige wijziging
De kantonrechter volgt werknemer in de stelling dat op de arbeidsverhouding tussen partijen geen eenzijdig wijzigingsbeding ex artikel 7:613 BW van toepassing is. Evenmin heeft de Staat naar voren gebracht dat hij werknemer een redelijk wijzigingsvoorstel heeft, waarmee op grond van artikel 7:611 BW was gehouden akkoord te gaan. Daarom kan naar het oordeel van de kantonrechter de Staat niet eenzijdig de arbeidsovereenkomst van werknemer wijzigen. Dit betekent dat de brief van 20 juli 2020 – waarin de Staat eenzijdig de plaatsing van werknemer in de positie van hoofd DMM/SE beëindigt en daarmee dus de inhoud van de arbeidsovereenkomst wijzigt – rechtskracht mist.
Eenzijdige non-actiefstelling
De kantonrechter stelt voorop dat werknemer sinds januari 2020 – en in ieder geval vanaf zijn hersteldmelding – feitelijk op non-actief is gesteld. Zo heeft hij zich beschikbaar gehouden voor het verrichten van werkzaamheden, maar wordt het hem niet toegestaan zijn functie te hervatten. Voor de kantonrechter blijft het gissen waarom de Staat meent dat werknemer zijn functie niet langer kan uitoefenen. Daarom ziet de kantonrechter op dit moment onvoldoende aanknopingspunten voor een op non-actiefstelling. De grond ‘organisatiebelang’ wordt nergens onderbouwd. Ook staat onvoldoende vast dat werknemer ongeschikt is voor zijn functie dan wel verwijtbaar heeft gehandeld. De conclusie luidt dan ook dat de Staat geen redelijke grond heeft om werknemer te weerhouden van het verrichten van de bedongen arbeid.
Vordering tot wedertewerkstelling
De vordering tot wedertewerkstelling wordt toegewezen. Van belang hierbij is dat de Staat een aantal basisprincipes heeft veronachtzaamd. Hierbij gaat het om: het eenzijdig ontheffen van werknemer uit zijn functie, het niet of nauwelijks ondersteunen van werknemer in een verbetertraject tot en het nauwelijks actief ondersteunen van werknemer met het vinden van een andere, vergelijkbare functie terwijl werknemer daarvoor openstond. Ook weegt hierbij mee dat de Staat het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Zo is werknemer (vooraf) niet op de hoogte gesteld van de medewerkersbijeenkomst, waarvan (achteraf) ook geen notulen zijn gemaakt. Datzelfde geldt voor het gesprek van 13 januari 2020. Dat werknemer wellicht niet de juiste man op de juiste plaats is, doet aan dit oordeel niet af.