Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 20 november 2020
ECLI:NL:RBROT:2020:10839
Feiten
Werknemer is op 1 april 2012 op grond van een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar in dienst getreden bij OSC B.V. (hierna: OSC). De arbeidsovereenkomst is na afloop van deze periode omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op 20 juni 2017 hebben partijen de ‘gebruiksovereenkomst auto van de zaak’ (hierna: de gebruiksovereenkomst) met elkaar gesloten. Op basis van de gebruiksovereenkomst is aan werknemer een Mercedes Benz PW A 180 business solution (hierna: de auto) ter beschikking gesteld. In de gebruiksovereenkomst is de Mobiliteitsregeling versie 2017 (hierna: de Mobiliteitsregeling) van toepassing verklaard. In artikel 14.3 van de Mobiliteitsregeling is onder meer een bepaling opgenomen over de verrekening van kosten in staffels bij voortijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Op 25 juli 2019 heeft werknemer de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 oktober 2019. Na het opzeggen van de arbeidsovereenkomst heeft OSC bij werknemer aanspraak gemaakt op onder meer een vergoeding van € 4.000 voor het vroegtijdig beëindigen van de gebruiksovereenkomst. OSC heeft bij dagvaarding gevorderd onder meer werknemer te veroordelen aan haar te betalen € 4.000 aan hoofdsom, € 33,69 aan verschenen rente en € 625 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.658,69 vanaf de dag van de dagvaarding. Aan haar vordering heeft OSC ten grondslag gelegd dat werknemer op grond van de Mobiliteitsregeling een vergoeding van € 4.000 verschuldigd is, omdat hij de arbeidsovereenkomst in het derde gebruiksjaar heeft opgezegd. Werknemer heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat een vergoeding voor het vroegtijdig beëindigen van de gebruiksovereenkomst in strijd is met zijn recht en ook vrijheid op arbeid.
Oordeel
De kantonrechter is van oordeel dat het enkele feit dat OSC met werknemer heeft afgesproken dat werknemer bij de beëindiging van het dienstverband de kosten die verbonden zijn aan het tussentijds beëindigen van de gebruiksovereenkomst moet vergoeden aan OSC niet maakt dat werknemer wordt belemmerd in zijn recht op vrije arbeidskeuze. Volgens OSC mocht werknemer zelf kiezen of hij met zijn eigen auto bleef rijden en een vergoeding daarvoor kreeg of dat OSC een auto aan hem ter beschikking stelde onder de daarvoor bij OSC geldende voorwaarden. Werknemer heeft volgens OSC voor het laatste gekozen en hij heeft zelf de auto uitgekozen. Werknemer heeft niet bestreden dat het zo gegaan is. Gelet hierop was werknemer vrij om gebruik te maken van de gebruiksovereenkomst voor de auto en is het zijn eigen keuze geweest om met OSC een constructie overeen te komen betreffende de gevolgen van het voortijdig beëindigen van de gebruiksovereenkomst. Van een belemmering van het recht op vrije arbeidskeuze is daarbij geen sprake. (Zie ook de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 28 december 2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BP1122). De kantonrechter acht het in deze omstandigheden niet ongebruikelijk dat OSC een vaste vergoeding opneemt in de gebruiksovereenkomst voor het geval werknemer vroegtijdig zou vertrekken. OSC blijft bij het vroegtijdig vertrek achter met een auto die is uitgekozen door werknemer en die in dit geval ook een hoge fiscale bijtelling had. Op grond van de Mobiliteitsregeling heeft werknemer wel het recht om de auto over te nemen. Niet gebleken is echter dat hij ooit bij OSC de wens heeft geuit om de auto over te nemen, want hij had hem immers al eerder ingeleverd. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat werknemer redelijkerwijs had moeten verwachten dat er sprake was van een vaste vergoeding als de gebruiksovereenkomst vroegtijdig zou beëindigen conform de staffel genoemd in dit artikel. Een andere lezing van artikel 14.3 van de Mobiliteitsvergoeding, namelijk dat werknemer alleen de daadwerkelijke kosten hoeft te betalen, kan gelet op de gegeven omstandigheden niet worden gevolgd. Daarbij merkt de kantonrechter ten overvloede nog op dat OSC – onbetwist – heeft gesteld dat de daadwerkelijke kosten hoger zijn dan € 4.000, omdat de auto een hoge fiscale bijtelling had en zij een deel van deze bijtelling aan de nieuwe gebruiker van de auto vergoedt. Werknemer zou derhalve slechter af zijn in die situatie.