Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Stichting VZS
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 17 december 2020
ECLI:NL:GHDHA:2020:2596
Arbeidsovereenkomst geëindigd met wederzijds goedvinden en niet door (eenzijdige) opzegging nu werkgeefster ophield te bestaan en zij ervan uit mocht gaan dat werknemer door in dienst te treden bij ARAG heeft bevestigd dat sprake is van wederzijdse instemming tot beëindiging.

Feiten

Werknemer is op 1 maart 2001 in dienst getreden bij (een rechtsvoorganger van) SRK. De laatste functie die werknemer vervulde, is die van (senior) rechtshulpverlener. SRK was uitvoerder van de rechtsbijstandverzekering van enkele verzekeraars, waaronder Nationale Nederlanden (NN), Aegon en De Goudse. Circa 70% van de werkzaamheden die door SRK werden verricht, betroffen de verzekeringspolissen die bij NN waren ondergebracht. De portefeuille van Aegon was goed voor circa 20%. Op respectievelijk 28 mei 2018 en 28 september 2018 hebben NN en Aegon kenbaar gemaakt de samenwerking met SRK te willen beëindigen. Dit heeft ertoe geleid dat SRK geen toekomst meer had als rechtshulpverlenende organisatie. Door SRK, NN en Aegon is een plan gemaakt voor de ontvlechting van SRK dat op 13 april 2019 is vastgesteld (hierna: het transitieplan). Met dat plan is beoogd om het personeel van SRK te verdelen over drie partijen, te weten DAS, ARAG en SRK 2.0. SRK heeft een digitaal transitieportaal geopend, waarin werknemers via een persoonlijke pagina konden aangeven of zij belangstelling hadden voor een functie bij SRK 2.0 of ARAG. De werknemers die geen keuze maakten, zouden in dienst blijven van SRK en als gevolg van overgang van onderneming van rechtswege in dienst treden van DAS. Werknemer heeft zijn belangstelling voor ARAG aangevinkt in dit transitieportaal en vervolgens een aanbod van ARAG om per 1 juli 2019 bij haar in dienst te treden, aanvaard. Bij brief van 20 juni 2019 heeft SRK aan werknemer bevestigd dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden eindigt per 1 juli 2019. Werknemer heeft de bedrijfseigendommen van SRK ingeleverd en is per 1 juli 2019 ook daadwerkelijk met zijn werkzaamheden voor ARAG begonnen. Bij brief van 24 juli 2019 heeft werknemer aan SRK kenbaar gemaakt de brief van 20 juni 2019 als opzeggingshandeling te duiden, in die opzegging te berusten en aanspraak te maken op de transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding. Werknemer heeft zich tot de kantonrechter gewend en verzocht SRK te veroordelen tot betaling van onder meer de transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding. SRK heeft de kantonrechter verzocht de verzoeken van werknemer af te wijzen en voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst met werknemer op 30 juni 2019 is geëindigd als gevolg van een beëindiging met wederzijds goedvinden. De kantonrechter heeft bij beslissing van 27 november 2019 geoordeeld dat sprake is van beëindiging van de arbeidsovereenkomst met werknemer met wederzijds goedvinden en in het verlengde daarvan de verzoeken van werknemer afgewezen en de door SRK verzochte verklaring voor recht afgegeven. Werknemer verzoekt in hoger beroep vernietiging van de beschikking waarvan beroep onder toewijzing van de oorspronkelijke verzoeken.

Oordeel

Twee verschijningsvormen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in onderling overleg

Naast een beëindigingsovereenkomst die de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig beëindigt, kent ons recht twee verschijningsvormen van beëindiging van de arbeidsovereenkomst in onderling overleg. De eerste vorm is beëindiging met wederzijds goedvinden, waarbij de ene partij instemt met een voorstel tot beëindiging van de wederpartij. De tweede is de eenzijdige opzegging van de ene partij waarbij de wederpartij, ook bij een eenzijdige rechtshandeling, die opzegging aanvaardt. Voor het aannemen van een beëindiging met wederzijds goedvinden is niet vereist dat sprake is van een duidelijke en ondubbelzinnige wilsverklaring gericht op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zoals bij een eenzijdige opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werknemer wel vereist is. De beëindiging met wederzijds goedvinden kent evenmin als vereiste dat partijen daartoe een (schriftelijke) beëindigingsovereenkomst sluiten of een schriftelijk stuk ondertekenen. Een schriftelijke instemming of schriftelijk goedvinden van de werknemer is dan ook, anders dan werknemer betoogt, geen totstandkomingsvereiste. Een instemmende wilsverklaring zoals hier aan de orde, moet worden uitgelegd aan de hand van een waardering van de relevante feiten en omstandigheden, waaronder de in de gedragingen uitgedrukte wil van de instemmende partij en het daardoor bij de wederpartij opgewekte gerechtvaardigde vertrouwen.

Beëindiging met wederzijds goedvinden?

Dat partijen in dit geval tot wederzijds goedvinden zijn gekomen over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst blijkt uit het volgende. Tegen de achtergrond dat SRK ophield te bestaan en alles erop gericht was de personele bezetting van SRK te ontvlechten en alle werknemers elders onder te brengen, moet het werknemer duidelijk geweest zijn dat zijn arbeidsovereenkomst met SRK ten einde liep. Door in het kader van het transitieplan zonder protest met ARAG in gesprek te gaan en met ARAG een arbeidsovereenkomst te sluiten heeft werknemer er blijk van gegeven zijn arbeidsovereenkomst met SRK niet voort te willen zetten, dan wel niet mee te gaan naar DAS, de overnemende partij. Waar de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met werknemer de insteek was van SRK heeft werknemer er blijk van gegeven met die insteek in te stemmen. Van de wederzijdse instemming met de beëindiging per 1 juli 2019 geeft de brief van 20 juni 2019 schriftelijk blijk. De brief is gelet op het voorgaande niet te duiden als een (eenzijdige) opzegging van de arbeidsovereenkomst door SRK, zoals werknemer bepleit heeft. Het gegeven dat werknemer de bedrijfseigendommen van SRK heeft ingeleverd en zich per 1 juli 2019 niet langer beschikbaar heeft gehouden voor de bedongen arbeid, maar bij ARAG aan de slag is gegaan, heeft SRK redelijkerwijs kunnen en mogen opvatten als een bevestiging dat er sprake was van wederzijdse instemming met de beëindiging. Weliswaar kunnen die gedragingen ook passen bij een berusting in ontslag maar werknemer – die als advocaat arbeidsrecht werkzaam was – heeft SRK nimmer laten weten dat hij dat standpunt zou innemen en op grond daarvan aanspraak zou maken op hoge vergoedingen. Gelet op het maandenlange transitietraject waarbij SRK zich heeft ingespannen om hem te bemiddelen naar een derde partij tegen gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden, had dat redelijkerwijs wel van hem mogen worden verwacht. Naar het oordeel van het hof kan over de beëindiging met wederzijds goedvinden dus geen misverstand bestaan.

Toewijzing verzoeken werknemer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar

Ten overvloede wordt nog overwogen dat het hof ook van oordeel is dat het toekennen van de verzochte transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding aan werknemer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. SRK heeft zich als goed werkgever ingespannen voor haar werknemers door voor haar werknemers bij derden baanzekerheid te arrangeren onder grotendeels gelijkwaardige arbeidvoorwaarden en met behoud van anciënniteit. Zo is SRK erin geslaagd haar werknemers zonder onderbreking van werk naar werk te begeleiden en de impact van het onafwendbare einde van haar bestaan voor haar werknemers tot een minimum te beperken. Werknemer heeft door dit handelen van SRK geen (aantoonbaar) nadeel ondervonden. Zou werknemer bij SRK in dienst gebleven zijn dan zou een en ander niet anders uitvallen. Daarnaast is het slecht verenigbaar met het wettelijk stelsel en het karakter van de transitievergoeding dat aanspraak ontstaat op een transitievergoeding, ook in het geval de oude werkgever, door bedrijfseconomische omstandigheden gedwongen, een naadloze overgang creëert naar de nieuwe werkgever waarbij (gelijkwaardige) arbeidvoorwaarden en anciënniteit voor de werknemer grotendeels behouden blijven. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking.