Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/De Staat der Nederlanden
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie Eindhoven), 30 december 2020
ECLI:NL:RBOBR:2020:6602
Uitgegaan wordt van benutbare mogelijkheden in aangepast werk nu niet is gebleken dat werkgever de adviezen voor werkplekaanpassing voor werknemer met chronische oogaandoening heeft opgevolgd. Loonwaarde echter onduidelijk waardoor deskundigenbericht wordt gelast.

Feiten

Werknemer was sinds 1986 werkzaam voor de Belastingdienst. De laatste jaren was hij werkzaam voor 28 uur per week als behandelfunctionaris van bezwaarzaken, waarbij hij veel achter de computer werkte. Werknemer heeft een chronische oogaandoening (retinitis pigmentosa). Vanwege deze problematiek heeft werknemer zich op 14 mei 2014 ziek gemeld. Op verzoek van de Belastingdienst is door expertisecentrum voor slechtziende en blinde mensen (Visio) een rapportage opgesteld. Visio heeft onder andere adviezen voor ICT en werkplekaanpassing gegeven. In 2015 is werknemer hersteld verklaard. Op 2 januari 2018 heeft werknemer zich weer ziek gemeld. In augustus 2018 is door de arbo-arts een functionelemogelijkhedenlijst opgesteld. Op 10 september 2018 is een arbeidsdeskundige rapportage opgesteld door een arbeidsdeskundige. Hierin wordt onder meer geconcludeerd dat werknemer vanwege zijn beperkingen een productiviteit van circa 60% heeft. Op 3 december 2018 heeft werknemer zich volledig ziek gemeld. Op 5 december 2018 is door de arbeidsdeskundige van het UWV een deskundigenoordeel afgegeven. Hierin wordt geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van de Belastingdienst niet voldoende zijn, omdat de loonwaardebepaling door de arbeidsdeskundige op 10 september 2018 niet adequaat heeft plaatsgevonden. Op 11 april 2019 heeft werknemer een WIA-uitkering aangevraagd. In verband met de WIA-aanvraag heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden en is tevens een arbeidsdeskundig rapport opgemaakt. In dit rapport d.d. 6 juni 2019 is onder meer opgenomen dat werknemer niet geschikt is voor maatgevende arbeid, dat geen functies geselecteerd kunnen worden die werknemer zou kunnen verrichten en dat geen verdiencapaciteit vastgesteld kan worden. Het arbeidsongeschiktheidspercentage daarmee vastgesteld op 100%. Bij beslissing van 7 juni 2019 heeft het UWV met ingang van 20 juni 2019 aan werknemer een IVA-uitkering toegekend. Op of omstreeks 26 februari 2020 heeft de Belastingdienst toestemming gevraagd aan het UWV om de arbeidsovereenkomst te mogen opzeggen. Het UWV heeft bij besluit van 18 maart 2020 toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. De Belastingdienst heeft met gebruikmaking van de verleende toestemming de arbeidsovereenkomst bij brief van 27 maart 2020 opgezegd tegen 31 juli 2020. Op verzoek van werknemer heeft een verzekeringsgeneeskundige een actueel medisch oordeel afgegeven. De verzekeringsgeneeskundige heeft werknemer op 11 september 2020 gezien en zijn bevindingen vastgelegd in een rapport van 28 september 2020. Hierin wordt onder meer geconcludeerd dat werknemer ongeveer 20 uur per week kan werken, dat de werkplek optimaal aangepast dient te zijn aan de visuele handicap en dat aannemelijk is dat controle van het werk van werknemer door derden nodig is om fouten ten gevolge van de visuele beperking te corrigeren. Uit de rapportage van de arbeidsdeskundige van 9 oktober 2020 volgt dat werknemer, onder de in het rapport beschreven voorwaarden, mogelijk deels geschikt te achten is voor het eigen werk. Werknemer verzoekt de Belastingdienst te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen, op grond van artikel 7:682 lid 1 onder a BW. Subsidiair verzoekt werknemer om ten laste van de Belastingdienst een billijke vergoeding toe te kennen op grond van artikel 7:682 lid 1 onder c BW.

Oordeel

In het rapport van de arbeidsdeskundige van 6 juni 2019 wordt geconcludeerd dat werknemer niet geschikt is voor de maatgevende arbeid, ook niet met inzet van voorzieningen. Werknemer stelt zich echter terecht op het standpunt dat uit de rapportages van de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidsdeskundige volgt dat – onder de juiste voorwaarden – kan worden gekomen tot een succesvolle re-integratie van werknemer in zijn eigen aangepaste functie binnen een termijn van 26 weken. Aan de stelling van de Belastingdienst dat deze rapporten buiten beschouwing moeten worden gelaten, wordt voorbijgegaan, evenals aan haar stelling dat als zij was gekend in het onderzoek, dit zou hebben geleid tot een volledig andere uitkomst. Niet in geschil is dat werknemer forse beperkingen heeft en dat werkplekaanpassingen nodig zijn. Daarbij is vast komen staan dat de gegeven adviezen voor de werkplekaanpassing, meer specifiek op het gebied van verlichting, nooit (volledig) zijn opgevolgd. En dát is wel een essentiële voorwaarde om te komen tot een succesvolle re-integratie. Op basis van deze laatste twee rapporten kan daarom niet worden uitgesloten dat er voor werknemer toch nog benutbare mogelijkheden zijn in aangepast eigen werk. Anderzijds heeft de Belastingdienst terecht aangevoerd dat van haar niet kan worden gevergd om werknemer werkzaamheden aan te bieden, die niet van toegevoegde waarde zijn voor de organisatie. Het eventueel door werknemer te verrichten werk moet wel een voldoende loonwaarde vertegenwoordigen. Daarover is echter onvoldoende bekend. Werknemer stelt weliswaar dat er binnen de Belastingdienst een normstelling bestaat om per 4 uur een bezwaarschrift te behandelen, en dat hij ook met zijn beperkingen aan die normstelling heeft voldaan, maar dat is niet onderbouwd. Ook wordt uitgegaan van enig tempoverlies als gevolg van de beperkingen van werknemer. Thans wordt uitgegaan van benutbare mogelijkheden in aangepast eigen werk. Duidelijkheid over de loonwaarde van de benutbare mogelijkheden is echter wel een vereiste, voordat eventueel kan worden overgegaan tot het herstellen van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter acht het daarom voorshands nodig op dit punt een deskundigenbericht in te winnen. Partijen wordt verzocht zich uiterlijk woensdag 20 januari 2021 schriftelijk bij akte uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.