Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 14 januari 2021
ECLI:NL:GHSHE:2021:48
Feiten
Werknemer is op 16 augustus 1999 bij werkgever in dienst getreden. Op 2 september 2017 is werknemer wegens ziekte uitgevallen, waarna op 2 september 2019 een slapend dienstverband is ontstaan. Op 16 december 2019 heeft de gemachtigde van werknemer voorgesteld om het slapend dienstverband op 31 december 2019 te beëindigen. Op 19 december 2019 gaf werkgever aan hiermee akkoord te zijn. Op 13 februari 2020 heeft de gemachtigde van werknemer een conceptversie van de vaststellingsovereenkomst aan werkgever gestuurd. Werkgever heeft op 14 februari 2020 medegedeeld dat hij bereid is mee te werken aan de beëindiging van het slapend dienstverband, maar dat de transitievergoeding dient te worden berekend conform de wetgeving van 2020. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de verklaring voor recht dat partijen wilsovereenstemming hebben bereikt over de beëindigingsdatum op 31 december 2019, alsmede over de hoogte van de transitievergoeding van € 33.717, afgewezen. Hiertegen komt werknemer in hoger beroep op.
Oordeel
Naar het oordeel van het hof houdt de brief van de gemachtigde van werknemer van 16 december 2019 een aanbod tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen in en heeft werkgever dit aanbod aanvaard met de e-mail van 19 december 2019, althans mocht werknemer er gerechtvaardigd op vertrouwen dat werkgever door deze reactie op zijn voorstel daarmee instemde. Bovendien was werkgever gezien de Xella-beslissing gehouden om met het voorstel tot beëindiging van het slapend dienstverband van werknemer in te stemmen. Werkgever heeft betoogd dat zijn e-mail van 19 december 2019 slechts inhoudt dat hij akkoord gaat met het voorstel van werknemer om een vaststellingsovereenkomst op te stellen. Naar het oordeel van het hof hoefde werknemer redelijkerwijze niet van een zo beperkte uitleg van de reactie van werkgever uit te gaan. De brief van de gemachtigde van werknemer bevat de essentiële voorwaarden voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst en in de reactie van werkgever wordt geen voorbehoud gemaakt met betrekking tot de beëindigingsdatum. Bovendien heeft werkgever nimmer aangegeven dat werknemer de transitievergoeding niet juist heeft berekend. Naar het oordeel van het hof mocht werkgever er niet van uitgaan dat het verzoek van werknemer was ingetrokken. Dat de gemachtigde van werknemer deze op 13 februari 2020 aan werkgever heeft gestuurd, doet er niet aan af dat partijen reeds in december 2019 overeenstemming hebben bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Bij het voorgaande moet ook bedacht worden dat werknemer een redelijk voorstel heeft gedaan om zijn slapende dienstverband te beëindigen en dat werkgever gelet op de eisen van goed werkgeverschap zijn instemming niet (alsnog) daaraan kon onthouden. De omstandigheid dat indien de transitievergoeding ingevolge de wetgeving van 2020 zou worden berekend deze aanzienlijk lager zou zijn, maakt dit niet anders. Dit betekent dat de verzochte verklaring voor recht en veroordeling ter zake van de beëindiging van het dienstverband op 31 december 2019 en de vergoeding ad € 33.717 toewijsbaar zijn.