Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Lelystad), 20 januari 2021
ECLI:NL:RBMNE:2021:235
Feiten
Werkgeefster is een uitzend- en detacheringsbureau voor studenten. Werknemer was vanaf 2010 tot 25 oktober 2019 in dienst bij werkgeefster, in de laatste periode als accountmanager. Werknemer was in die functie onder meer verantwoordelijk voor het maken van planningen voor opdrachtgevers van werkgeefster en voor de wekelijkse verloning van gedetacheerde werknemers. Werkgeefster constateerde in oktober 2019 dat werknemer in de maanden ervoor gefingeerde uren in het verloningssysteem van werkgeefster had ingevoerd. Daardoor kreeg een aantal van de betrokken werknemers die in dienst waren bij werkgeefster loon uitbetaald voor uren die zij niet gewerkt hadden. Werknemer heeft met elk van die werknemers afspraken gemaakt over de verdeling van het door hen te veel ontvangen loon. Op die manier ontving werknemer indirect een deel van de opbrengst van de door hem ten onrechte in het systeem ingevoerde uren. Werknemer heeft de fraude erkend. Werkgeefster heeft werknemer op 25 oktober 2019 op staande voet ontslagen. Daarnaast is werkgeefster een intern onderzoek naar de onregelmatigheden in haar administratie gestart. Vanaf 20 februari 2020 was ook de Marechaussee bij dat onderzoek betrokken, omdat de kwestie verband hield met een opdrachtgever van werkgeefster. Werkgeefster heeft elk van de betrokken werknemers aanschreven en de te veel ontvangen bedragen van hen teruggevorderd. Een deel van de werknemers heeft de ten onrechte ontvangen bedragen (gedeeltelijk) aan werkgeefster terugbetaald. Werkgeefster vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat werknemer onrechtmatig is verrijkt ten koste van werkgeefster door werkgeefster wederrechtelijk te bewegen tot afgifte van geld met het oogmerk om zichzelf en anderen wederrechtelijk te bevoordelen en werknemer te veroordelen tot betaling aan werkgeefster van € 109.886,63. Werknemer erkent dat hij onrechtmatig heeft gehandeld, maar betwist de omvang van de door werkgeefster gevorderde bedragen.
Oordeel
Terugbetaling onterecht uitbetaalde bedragen
De rechtbank komt tot het oordeel dat het nettoaandeel van de ten onrechte uitbetaalde loonsom en de netto uitbetaalde vergoedingen als schade kwalificeren. Werkgeefster heeft in dat verband e-mails en loonstroken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat per betrokken werknemer en per week kan worden gecontroleerd welke bedragen ten onrechte zijn uitbetaald. Opgeteld bedraagt het ten onrechte door werkgeefster uitbetaalde bedrag € 48.673,14. Voor de vaststelling van de omvang van de schade is vervolgens van belang dat betrokken werknemers een deel van de ten onrechte ontvangen bedragen hebben terugbetaald. Werknemer heeft de omvang van deze bedragen niet betwist en partijen zijn het erover eens dat terugbetaalde bedragen moeten worden afgetrokken van de vordering van werkgeefster op werknemer. De schade van werkgeefster ten aanzien van de netto uitbetaalde gelden bedraagt € 20.546,21. Het verweer van werknemer dat de omvang van de vordering van werkgeefster niet duidelijk is, faalt. De rechtbank zal het aandeel werkgeverslasten van de gevorderde hoofdsom afwijzen. Werkgeefster heeft onvoldoende onderbouwd dat het aandeel werkgeverslasten als schade kwalificeert. Zij heeft in dit verband slechts gesteld dat zij geen mogelijkheden heeft om de bedragen van de Belastingdienst en het pensioenfonds terug te vorderen, maar zij heeft die stelling niet onderbouwd. Het voorgaande leidt ertoe dat voor wat betreft de gevorderde hoofdsom een deel van € 20.546,21 zal worden toegewezen.
Onderzoekskosten
Werkgeefster vordert een vergoeding van in totaal € 44.947,34 aan onderzoekskosten. De door werkgeefster gevorderde onderzoekskosten kwalificeren als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW. Dergelijke kosten komen voor vergoeding in aanmerking als vaststaat dat er een (condicio sine qua non-)verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten, als de kosten aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend en als de kosten redelijk zijn. In dit geval is sprake geweest van een gecompliceerde fraude. Werkgeefster heeft in dit verband onweersproken gesteld dat zij in die periode honderden werknemers in dienst had die werkten voor de opdrachtgever waar de fraude plaatsvond. Het is onder die omstandigheden en gelet op het feit dat medewerking van veel betrokken werknemers uitbleef aannemelijk dat het in kaart brengen van de fraude een intensief en tijdrovend proces is geweest. Vanaf februari 2020 is ook de Marechaussee betrokken geraakt bij het in kaart brengen van de fraude, wat wederom tot veel extra werkzaamheden voor de bestuurder en werknemers van werkgeefster heeft geleid. De aard van de fraude betekent dat werkgeefster in dit geval in redelijkheid kon besluiten tot het doen van intern onderzoek naar de gevolgen van de onrechtmatige gedragingen van werknemer. Niet is gebleken dat de bestede tijd onrealistisch was en uitsluitend zou zijn opgevoerd om werknemer te benadelen. Daar komt bij dat werknemer zelf geen openheid van zaken heeft gegeven en niets heeft gedaan om de fraude in kaart te brengen. Dat het onderzoek van werkgeefster tijdrovend en intensief was, is het gevolg van het handelen en nalaten van werknemer en komt dus voor zijn rekening. De rechtbank ziet wel aanleiding om het uurtarief van de bestuurder van werkgeefster te matigen. Voor de onderzoekskosten wijst de rechtbank een totaalbedrag van € 20.865,17 toe. De gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen. Wederrechtelijkheid en oogmerk zijn strafrechtelijke begrippen. In deze civiele procedure is geen plaats voor een vaststelling van de strafrechtelijke kwalificatie van het handelen van werknemer.