Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 12 januari 2021
ECLI:NL:RBOVE:2021:278
Vordering tot betaling achterstallig loon toegewezen. Er is sprake van een arbeidsovereenkomst tussen werknemer en werkgever en geen sprake van een overeenkomst tussen werknemer en uitzendbureau.

Feiten

Werknemer is van 13 mei 2019 tot en met 13 december 2019 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in de functie van vrachtwagenchauffeur bij werkgever in dienst geweest.  Werknemer heeft per 9 maart 2020 opnieuw als vrachtwagenchauffeur werkzaamheden voor werkgever verricht. Op 24 augustus 2020 heeft werknemer zich ziek gemeld bij werkgever om zich op 23 september 2020 weer beter te melden. Werknemer heeft vervolgens geen werkzaamheden meer voor werkgever verricht. Werknemer heeft werkgever bij e-mail van 3 september 2020 gesommeerd tot betaling van achterstallig loon. Werknemer vordert de veroordeling van werkgever tot betaling van het achterstallige salaris over de dagen en uren betreffende de maanden april, mei, juni, juli en augustus 2020.

Oordeel

Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of werknemer vanaf 9 maart 2020 bij werkgever werkzaam is geweest krachtens een arbeidsovereenkomst met werkgever, zoals werknemer stelt, dan wel op basis van een uitzendovereenkomst met uitzendonderneming Worktrans Dienstverlening B.V. (hierna: Worktrans), zoals werkgever bepleit. Daartoe is van belang dat werknemer onweersproken heeft aangevoerd dat hij vanaf april 2020 tot en met 21 augustus werkzaam is geweest bij werkgever. Vaststaat dat werknemer daarvoor een beloning heeft ontvangen in de vorm van salarisbetalingen die zijn verricht door Worktrans. De kantonrechter overweegt dat aan de omstandigheid dat deze betalingen door Worktrans zijn verricht, anders dan werknemer stelt, vooralsnog geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend met betrekking tot de vraag wie de contractspartij is van werknemer. Volgens artikel 6:30 BW kan een schuldenaar zijn betalingen immers door een derde laten doen. Het standpunt van werkgever dat werknemer stilzwijgend heeft ingestemd met een uitzendovereenkomst, omdat hij de salarisbetalingen voor Worktrans heeft geaccepteerd, wordt vooralsnog dan ook niet gevolgd. Nu vooralsnog moet worden vermoed dat werknemer zijn werkzaamheden heeft verricht krachtens een arbeidsovereenkomst met werkgever, wordt er voorlopig van uitgegaan dat op werkgever een loonbetalingsverplichting rustte. Werkgever betwist dat ten aanzien van de door werknemer gestelde dagen en uren sprake is van achterstallige loonbetalingen. Daarbij verwijst werkgever naar een door hemzelf opgesteld overzicht, onder verwijzing naar werkbriefjes en loonstroken van Worktrans.  Zoals werknemer ter zitting ook heeft aangevoerd kan op basis hiervan echter in onvoldoende mate worden vastgesteld dat werkgever heeft voldaan aan zijn loonbetalingsverplichting. In dit verband is onder meer van belang dat werkgever er in zijn overzicht ten onrechte van uitgaat dat sprake is van een uitzendovereenkomst. Zo heeft werkgever ten aanzien van een groot aantal dagen aangegeven: ‘Uitzendkracht moet zelf opdracht geven voor het uitbetalen van vakantiedagen’. Voorts blijkt uit genoemde werkbriefjes en loonstroken niet dat wat betreft de overige door werknemer gestelde dagen en uren salaris is betaald. De slotsom is dat het door werknemer gevorderde achterstallige loon vooralsnog zal worden toegewezen.