Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 17 februari 2021
ECLI:NL:RBAMS:2021:585
Een kledingbedrijf moet aan een voormalig werkneemster de originele door haar ondertekende arbeidsovereenkomsten afgeven, zodat die, met het oog op het lopende hoger beroep, op echtheid kunnen worden onderzocht.

Feiten

Werkneemster is op 5 september 2018 in dienst getreden bij werkgeefster als shopmanager in een kledingwinkel, aanvankelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden. Tot 21 maart 2020 werkte zij in de vestiging te Den Haag, maar deze is toen gesloten vanwege de coronacrisis. Werkgeefster heeft zich op het standpunt gesteld dat de (elkaar opvolgende tijdelijke) arbeidsovereenkomsten met werkneemster van rechtswege per 31 maart 2020 zijn geëindigd en heeft dat haar medegedeeld. Werkneemster stelt dat sprake zou zijn van drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, maar dat zij alleen de eerste arbeidsovereenkomst heeft ondertekend. Met een beroep op artikel 843a Rv vordert werkneemster de (originele) arbeidsovereenkomst(en) af te geven aan haar, dan wel aan een forensisch onderzoeksbureau, voor authenticiteitsonderzoek.

Oordeel

Bij het lopende hoger beroep tegen de afwijzing van een billijke vergoeding, is onder meer de duur van de arbeidsovereenkomst een meewegende factor. Werkneemster heeft er mede daarom belang bij dat zij haar standpunt – zij heeft alleen de eerste arbeidsovereenkomst ondertekend en werkgeefster heeft gesjoemeld met de tweede – kan staven met authentieke stuken. Haar spoedeisend belang is daarmee gegeven. Werkneemster heeft bij haar vordering een rechtmatig belang, te weten: haar rechtspositie ten opzichte van werkgeefster in de arbeidsrechtelijke procedure en in het kader van de door werkgeefster geuite beschuldigingen nader te bepalen en haar stellingen met nader bewijs te kunnen staven. Het gaat daarbij om concrete stukken, namelijk om de door haar al dan niet getekende arbeidsovereenkomsten. In de lezing van werkneemster zou met de datum zijn geknoeid. Anders dan werkgeefster aanvoert, kan niet zonder meer worden aangenomen dat het eerder aangestelde onderzoeksbureau dat wel zou hebben gezien. Aannemelijk is dat werkgeefster over meerdere originelen beschikte, nu zij zelf heeft vermeld dat er drie exemplaren in omloop waren, namelijk één bij haarzelf, één bij werkneemster en één bij het hoofdkantoor. Het kan dus dat werkgeefster aan het onderzoeksbureau een ander exemplaar van de (originele) overeenkomst heeft overhandigd dan het exemplaar dat werkneemster in bezit heeft. Om duidelijkheid te krijgen in deze kwestie, die partijen ernstig verdeeld houdt en die van belang kan zijn in de diverse procedures, moeten alle originele overeenkomsten die werkgeefster in haar bezit heeft, worden voorgelegd aan een (ander) forensisch onderzoeksbureau, voor nader onderzoek.