Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 21 oktober 2020
ECLI:NL:RBNHO:2020:11627
Feiten
Werkneemster is op 3 juli 2020 als hotelreceptioniste in dienst getreden bij HPH Exploitatie B.V. (hierna: HPH). Op de arbeidsovereenkomst is de Horeca-cao (hierna: de cao) van toepassing. In de cao is onder meer doorbetaling van 70% van loon tijdens ziekte geregeld. Werkneemster heeft op 6 augustus 2020 € 800 aan loon ontvangen. Nadat werkneemster HPH diverse keren heeft verzocht om het resterende loon te betalen, heeft zij op 19 augustus 2020 een bedrag van € 667,74 ontvangen. Werkneemster is van 6 tot en met 21 augustus 2020 ziek geweest, waarna zij zich bij HPH hersteld heeft gemeld. Hierna is werkneemster op 29 augustus 2020 ingeroosterd om werkzaamheden te verrichten. Deze dag is zij wegens gezondheidsproblemen van haar vader naar België vertrokken. Op 2 september 2020 heeft werkneemster aan de statutair directeur van HPH medegedeeld dat zij beschikbaar is om haar werkzaamheden te hervatten. Werkneemster is vervolgens voor het eerst op 26 september 2020 ingeroosterd en heeft (in elk geval) die dag gewerkt. Op 2 oktober 2020 heeft werkneemster zich ziek gemeld. Dezelfde dag heeft HPH een voorstel voor een beëindigingsovereenkomst naar werkneemster verstuurd. Zij is hiermee niet akkoord gegaan. Werkneemster heeft vanaf september 2020 geen loon ontvangen. Werkneemster heeft gevorderd HPH te veroordelen tot betaling van het achterstallig loon over juli, augustus en september.
Oordeel
HPH is, hoewel daartoe deugdelijk te zijn opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen en heeft geen verweer gevoerd. De kantonrechter stelt vast dat bij de dagvaarding de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen, zodat tegen HPH verstek zal worden verleend. Bij gebreke van verweer daartegen, moet in rechte worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van werkneemster. Het gevorderde komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen, een en ander voor zover hierna niet anders blijkt. Het door werkneemster gevorderde achterstallig loon zal worden toegewezen, met dien verstande dat zij over de periode van arbeidsongeschiktheid, namelijk 6 tot en met 21 augustus 2020, recht heeft op 70% van haar loon. Daarbij heeft werkneemster ter zitting erkend dat haar afwezigheid vanaf 29 augustus 2020 tot en met 1 september 2020 voor haar rekening en risico komt in de zin van artikel 7:628 BW.