Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 18 november 2020
ECLI:NL:RBNHO:2020:11547
Feiten
Werknemer is met ingang van 1 juli 2008 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij Kirloskar Pompen B.V. (hierna: KPBV). De arbeidsovereenkomst is na afloop steeds voor bepaalde tijd verlengd. Op de arbeidsovereenkomsten is Nederlands recht van toepassing verklaard. Werknemer is sinds zijn indiensttreding bij KPBV met zijn gezin woonachtig in Nederland. In de eerste twee arbeidsovereenkomsten en in de laatste arbeidsovereenkomst is bepaald dat schoolkosten tot een in de overeenkomst opgenomen maximumbedrag aan werknemer worden vergoed. In de tussenliggende arbeidsovereenkomsten van 18 oktober 2010 en 18 oktober 2013 ontbreekt een dergelijke bepaling. Werknemer is op 18 oktober 2010 aangesteld in de functie van managing director. Sindsdien is in de arbeidsovereenkomst bepaald dat werknemer een ‘gratuity’ wordt betaald. Die jaarlijkse stortingen zijn nooit verricht. In 2016 is het besluit genomen dat alle expats in dienst van KPBV zouden gaan deelnemen in de pensioenregeling van KPBV bij Zwitserleven. Werknemer heeft sindsdien, met terugwerkende kracht vanaf het moment van zijn indiensttreding bij KPBV, deelgenomen aan deze pensioenregeling. Op 1 augustus 2019 is de arbeidsovereenkomst door opzegging door werknemer geëindigd. Ondanks een verzoek hiertoe van werknemer, heeft bij de eindafrekening geen uitbetaling van de ‘gratuity’ plaatsgevonden. KPBV heeft aangegeven dat met de bepaling bedoeld was dat werknemer pensioen of ‘gratuity’ zou ontvangen, maar niet beide. Werknemer vordert betaling van de ‘gratuity’ . KPBV vordert (terug)betaling van declaraties en creditcarduitgaven en schoolkosten.
Oordeel
De rechtbank is van oordeel dat zowel uit de kop (‘pension/gratuity’) als de tekst van artikel 7 moet worden afgeleid dat de ‘gratuity’ is bedoeld als (een alternatieve vorm van) pensioenvoorziening. Die bedoeling wordt door de voorzitter bevestigd in de verklaring van 4 november 2019: ‘the parties intention was to safeguard that a pension woud be accrued for Mr. [eiser]’. Dat werknemer – ongeacht zijn deelname aan een pensioenregeling – bij de beëindiging van zijn dienstverband (ook) een ‘gratuity’ zou ontvangen bij wijze van ontslagvergoeding, valt met de hiervoor weergegeven bedoeling niet te rijmen. Het blijkt ook niet uit de door werknemer overgelegde stukken. Werknemer kan dan ook – naast zijn deelname aan de pensioenregeling – geen onverkorte nakoming van de ‘gratuity’-bepaling kan afdwingen. Dat betekent echter niet dat hij niets meer van KPBV te vorderen heeft. Werknemer kan aanspraak maken op uitbetaling van de ‘gratuity’, voor zover de waarde daarvan de door KPDB gedane pensioenafdrachten overstijgt.
Berekening ‘gratuity’
De rechtbank volgt het standpunt van KPBV dat alleen de dienstjaren vanaf de indiensttreding bij KPBV moeten worden meegenomen. Dit zou anders zijn indien KPBV als opvolgend werkgever moet worden beschouwd. Daarvoor heeft werknemer onvoldoende aangedragen. Voor wat betreft het salaris waarmee de ‘gratuity’ moet worden berekend, moet naar het oordeel van de rechtbank worden uitgegaan van het salaris zoals dat gold in de betreffende jaren waarin de stortingen hadden moeten worden gedaan.
Tegenvordering
Een vergoeding voor gemaakte kosten is alleen dan onverschuldigd aan de werknemer betaald, indien de werknemer niet-zakelijke kosten heeft gedeclareerd. De bewijslast hiervoor ligt bij KPBV. KPBV heeft enkel een rapport overgelegd. Dat is onvoldoende om aan te nemen dat werknemer onrechtmatig (want niet zakelijke) kosten heeft gedeclareerd. De rechtbank heeft gelet op de zeer gedetailleerde en gemotiveerde betwisting door werknemer geen enkele aanwijzing dat dit het geval is geweest. De conclusie is dan ook dat KPBV er niet in is geslaagd te bewijzen dat genoemde kostenposten door werknemer onrechtmatig ten laste van KPBV zijn gebracht en (dus) onverschuldigd door KPBV zijn betaald. Verder heeft KPBV terugbetaling gevorderd van schoolkosten die in de periode van 2010-2015 ten laste van KPBV zijn gebracht ten behoeve van de kinderen van werknemer. KPBV stelt dat er in die periode geen contractuele afspraak bestond. De rechtbank volgt KPBV hierin niet. Uit de brief van de voorzitter valt af te leiden dat bij indiensttreding door KPBV de afspraak is gemaakt dat de schoolkosten van de kinderen van werknemer door KPBV worden vergoed. Deze afspraak is niet beperkt tot een bepaalde periode/schooljaar. Gesteld noch gebleken is dat deze afspraak nadien op enig moment door partijen is gewijzigd. De tegenvorderingen worden afgewezen.