Naar boven ↑

Rechtspraak

Max Infra B.V./werknemer
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 15 februari 2021
ECLI:NL:GHARL:2021:1762
Geen sprake van nietigheid of vernietigbaarheid van de arbeidsovereenkomst op grond van een wilsgebrek nu werkgever de ziekmelding van werknemer niet door de bedrijfsarts heeft laten beoordelen en niet is gebleken dat werknemer heeft gezwegen waar spreken plicht was.

Feiten

Werknemer is in 2020 in dienst getreden van Max Infra voor de duur van 6 maanden (tot 14 oktober 2020) in de functie van machinist. Er is een proeftijd overeengekomen van een maand. Op 19 mei 2020 heeft werknemer zich via WhatsApp ziekgemeld vanwege ‘slaapapneu en een zware burn-out’. Volgens Max Infra heeft werknemer bij het sollicitatiegesprek medische informatie waarvan hij wist dat die voor Max Infra bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst relevant was, verzwegen. Daarmee is de arbeidsovereenkomst onder invloed van dwaling, bedrog of verzwijging tot stand gekomen en is daarom nietig of vernietigbaar. De andere mogelijkheid is volgens Max Infra dat werknemer niet ziek is en dat met de ziekmelding sprake is van bedrog. Max Infra heeft om deze redenen werknemer ook (voor het eerst op 19 mei 2020 en daarna nog twee keer) op staande voet ontslagen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat zonder medisch oordeel van de bedrijfsarts niet de conclusie kan worden getrokken dat werknemer ongeschikt was voor zijn functie of dat hij dat bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst wist of behoorde te weten. Van een wilsgebrek is geen sprake. De kantonrechter heeft in een deelbeschikking onder meer voor recht verklaard dat de arbeidsovereenkomst niet nietig is en onregelmatig is opgezegd en heeft Max Infra, nu werknemer in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft berust, veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, de transitievergoeding, de gefixeerde schadevergoeding en buitengerechtelijke kosten. Het hoger beroep is in de kern tegen deze beslissingen gericht.

Oordeel

Op Max Infra rust volgens artikel 150 Rv de stelplicht en de bewijslast van het standpunt dat de arbeidsovereenkomst onder invloed van dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. In het kader van de op haar rustende stelplicht voert Max Infra in wezen slechts aan dat het een feit van algemene bekendheid is dat men een zware burn-out niet in een maand tijd ontwikkelt zodat het wel zo moet zijn dat werknemer al voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst klachten moet hebben gehad op grond waarvan hij wist dat hij niet in staat zou zijn het werk te verrichten. Het hof deelt die opvatting niet. Ook wanneer zou worden aangenomen dat het een feit van algemene bekendheid is dat men een zware burn-out niet in een maand tijd ontwikkelt, zegt dat nog steeds onvoldoende over de aard en de ernst van de gezondheidsklachten die werknemer in april 2020, voorafgaand aan het sluiten van arbeidsovereenkomst, had. Het had op de weg van Max Infra gelegen om werknemer na zijn ziekmelding door de bedrijfsarts te laten beoordelen waardoor Max Infra inzicht had kunnen krijgen in de aard, het beloop en het ontstaan van de klachten van werknemer. Ook het daadwerkelijke bestaan van de klachten had in dat kader beoordeeld kunnen worden. Bij gebreke van een dergelijk onderzoek is geen informatie over de medische gesteldheid van werknemer voorhanden en dat komt, nu op Max Infra de stelplicht rust, voor rekening van Max Infra. De conclusie luidt dat het hof niet is gebleken dat werknemer heeft gezwegen waar spreken plicht was. Van nietigheid of vernietigbaarheid van de arbeidsovereenkomst op grond van een van de genoemde wilsgebreken is geen sprake. Om dezelfde reden is niet gebleken van een dringende reden voor het op 19 mei 2020 gegeven ontslag op staande voet. De arbeidsovereenkomst is geëindigd, omdat werknemer in de niet rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 19 mei 2020 heeft berust. Van na 19 mei 2020 gegeven ontslagen op staande voet kan dan geen sprake zijn en het hof zal daarop verder ook niet ingaan. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter.