Rechtspraak
Feiten
Werknemer is op 20 juni 1983 in dienst getreden bij Oasen. Op 4 juli 2018 heeft Oasen een anonieme brief ontvangen. Daarin is onder meer melding gemaakt van werkzaamheden die door monteurs van Oasen tijdens werktijd werden verricht in de tuin van een kraanmachinist, die als zzp’er door Oasen werd ingehuurd. Ook werd vermeld dat deze kraanmachinist hoewel hij niet kon werken wel door Oasen doorbetaald zou zijn en dat regelmatig iemand met een witte personenauto bij de kraanmachinist op bezoek was. In de brief is de term vriendjespolitiek gevallen. Naar aanleiding van deze brief heeft Oasen een intern onderzoek uitgevoerd. Op 26 juli 2018 is dat interne onderzoek afgerond en hebben medewerkers van Oasen met werknemer gesproken. Bij brief van 6 augustus 2018 is het gesprek van 26 juli 2018 door Oasen aan werknemer bevestigd en is werknemer geschorst. Oasen heeft X opdracht gegeven tot nader onderzoek. Daarin is geconcludeerd dat sprake is van bevoordeling van Y en belangenverstrengeling. Op 12 september 2018 heeft Oasen werknemer op staande voet ontslagen, hetgeen per brief van diezelfde dag is bevestigd. Werknemer heeft in zijn ontslag berust. Werknemer vorderde in eerste aanleg een billijke vergoeding en een transitievergoeding. De kantonrechter heeft de vorderingen toegewezen. Oasen komt op tegen het vonnis.
Oordeel
Het hof ziet om proceseconomische redenen aanleiding zich voorshands te beperken tot de beoordeling van de eerste reden die Oasen aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd, te weten ‘het [monteur 1], monteur, tijdens werktijd opdragen om werkzaamheden te verrichten bij [opdrachtnemer] terwijl hij elders stond ingezet, onder meer op 16 februari 2018, 9 mei 2018 en 23 mei 2018 en het aldus misbruik maken van jouw leidinggevende positie’. Het hof constateert dat ter uitvoering van de bij tussenbeschikking aan Oasen gegeven bewijsopdracht, die mede betrekking had op de onderhavige ontslaggrond, slechts als getuigen zijn gehoord monteur 2 (eveneens een monteur van Oasen) en monteur 1. Naar het hof begrijpt, heeft werknemer geen getuigen in contra-enquête voorgebracht. In zijn verweerschrift in hoger beroep heeft werknemer bewijs aangeboden en daaraan toegevoegd dat hij bereid is als (partij)getuige een verklaring af te leggen. Het hof heropent het getuigenverhoor en wenst ook monteur 1 opnieuw te horen.