Rechtspraak
Feiten
Werknemer is op 8 februari 2010 in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van isolatiemedewerker. Werknemer is sinds 4 februari 2019 uitgevallen wegens ziekte. In opdracht van Technisch Bureau Bouwnijverheid (TBB) is bij werkgeefster een zogeheten werkingssfeeronderzoek uitgevoerd. De uitkomst van dat onderzoek is dat werkgeefster onder de werkingssfeer van de cao Bouw & Infra valt. Bij brief van 3 april 2019 is dat aan werkgeefster meegedeeld. Werkgeefster is thans in afwachting van de uitkomst van het nalevingsonderzoek. Hangende dat onderzoek heeft werknemer zich gericht tot werkgeefster en verzocht om betaling van achterstallig loon en reiskostenvergoeding.
Oordeel
De voorzieningenrechter stelt ten aanzien van de vraag of werknemer een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen voorop dat normaliter loonvorderingen naar hun aard reeds als spoedeisend worden gekwalificeerd. Maar daarbij gaat het in de regel om vorderingen (van werknemers) die in het geheel verstoken zijn van loon omdat de werkgeefster de loonbetaling heeft stopgezet. Die situatie doet zich hier niet voor. Werkgeefster betaalt nog steeds het volgens haar correcte loon aan werknemer (ook nu, tijdens de arbeidsongeschiktheid van werknemer), gebaseerd op het brutoloon van werknemer. De onderhavige zaak gaat er met andere woorden niet over of werkgeefster überhaupt het loon van werknemer moet betalen, maar over de door hem gestelde onjuiste inschaling van zijn functie en het niet toepassen van bepalingen uit de cao Bouw & Infra, op grond waarvan werknemer meent dat aan hem een bedrag aan achterstallig loon en reiskostenvergoeding toekomt. Van een situatie van acute geldnood is de voorzieningenrechter niet gebleken. Daarbij komt nog dat de vraag of aan werknemer een hoger salaris toekomt dan hij thans ontvangt, onlosmakelijk is verbonden met een nog lopende kwestie, namelijk de toepasselijkheid van de bepalingen uit de cao Bouw & Infra op het bedrijf van werkgeefster. Werkgeefster heeft terecht aangevoerd dat in het onderzoek van TBB alleen is geoordeeld dat werkgeefster op 2 april 2019 onder de werkingssfeer van de cao viel. Daarmee lijkt een binding vanaf 2019 een gegeven, maar dat geldt uitdrukkelijk niet voor alle voorgaande jaren waarover werknemer zijn loonvordering heeft berekend. Verder staat ook niet vast dat, zo werknemer wel een loonvordering heeft vanaf 2015, werkgeefster in die situatie ononderbroken vanaf 2015 gebonden was en is aan de cao. Voorts is tussen partijen in geschil de functie-inschaling van werknemer. De complexiteit van dit vraagstuk leent zich niet voor beantwoording daarvan in kort geding. Dit alles tezamen leidt tot de slotsom dat werknemer geen erg spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening, zodat de vorderingen van werknemer zullen worden afgewezen.