Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam, 23 november 2020Feiten
Werknemer is op 2 juni 2014 in dienst getreden bij SBM Schiedam B.V. Sinds 2019 vervult hij daar de functie van Business Development Director EMEA. SBM Schiedam is actief in de olie- en gasindustrie. Eind juli 2020 heeft SBM Schiedam aan werknemer medegedeeld dat onder meer het cluster Business Development EMEA (bestaande uit werknemer en de Business Development Manager EMEA) als gevolg van een reorganisatie wordt opgeheven, waardoor de functie van werknemer is komen te vervallen. Op 10 augustus 2020 heeft SBM Schiedam een ontslagaanvraag voor werknemer bij het UWV ingediend wegens bedrijfseconomische omstandigheden. Het UWV heeft de gevraagde toestemming geweigerd. SBM Schiedam heeft hierna geweigerd werknemer weer toe te laten tot het verrichten van zijn werkzaamheden. Op 5 november 2020 heeft SBM Schiedam een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter ingediend. Werknemer vordert in kort geding – kort gezegd – wedertewerkstelling.
Oordeel
Afstemmingsregel
De voorzieningenrechter stelt voorop dat, anders dan werknemer stelt, hij zijn uitspraak niet hoeft af te stemmen – in de zin van: leidend te doen zijn voor de te nemen beslissing – op de beschikking van het UWV. Die beschikking betreft immers geen uitspraak van de civiele (bodem)rechter, waarvoor de afstemmingsregel (wel) geldt.
Vordering tot wedertewerkstelling
Niet is in geschil dat de olie- en gasmarkt onder druk staat. Ook het UWV heeft dit tot uitgangspunt genomen. SBM Schiedam heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij als gevolg van het verslechterde investeringsklimaat haar strategie heeft moeten aanscherpen en keuzes heeft moeten maken. Daarbij heeft SBM Schiedam ervoor gekozen om focus aan te brengen en de Business Development-activiteiten voor de regio Europa, Midden-Oosten en Afrika te beëindigen. De voorzieningenrechter volgt SBM Schiedam in haar stelling dat zij de beleidsvrijheid heeft om te bepalen hoe zij haar organisatie inricht. Gelet op de verwachting dat SBM Schiedam in voornoemde regio’s geen of (te) weinig concrete vraag naar producten met een interessante winstmarge verwacht, is alleszins voorstelbaar dat besloten is tot het afstoten van de Business Development-activiteiten in die regio’s. Daarbij is aannemelijk dat de functie van werknemer daarmee is komen te vervallen, omdat zijn functie gericht was op het verrichten van Business Development-activiteiten in de regio Europa, Midden-Oosten en Afrika. Het feit dat het UWV heeft aangenomen dat de prognoses voor de productlijn Renewables goed zijn, maakt dit niet anders. SBM Schiedam heeft ter zitting toegelicht dat deze productlijn nog in de kinderschoenen staat. Werknemer heeft ter zitting eveneens opgemerkt dat het op dit moment slecht gaat met de andere productlijnen, maar dat de toekomst in Renewables zit. Daaruit begrijpt de voorzieningenrechter dat SBM Schiedam zich wel bezighoudt met Renewables, maar dat dit (nog) niet haar core business betreft. De omstandigheid dat in Monaco thans een deel van de divisie Business Development EMEA resteert en de Business Development Manager aldaar wordt aangehouden, leidt evenmin tot een ander oordeel. Dit doet immers niet af aan de beleidsvrijheid van SBM Schiedam om te besluiten tot het afstoten van een deel van haar activiteiten en daar komt bij dat niet duidelijk is in hoeverre de vestiging van het SBM-concern in Monaco onderdeel uitmaakt van SBM Schiedam. Niet is gebleken dat SBM Schiedam werknemer op dit moment een andere vergelijkbare en passende functie kan aanbieden. Uit het voorgaande volgt dat SBM Schiedam in de aanhangige ontbindingsprocedure deugdelijke gronden aan het ontbindingsverzoek ten grondslag legt en dat zij een te respecteren belang heeft bij het handhaven van de status quo in afwachting van de beslissing van de kantonrechter. Terugkeer van werknemer zou voor beide partijen een zeer onduidelijke situatie creëren. Dit is, gelet op het functieniveau van werknemer, bepaald onwenselijk. Verder is van belang dat SBM Schiedam werknemer nog steeds zijn loon betaalt. Een en ander leidt tot de slotsom dat de vordering tot wedertewerkstelling van werknemer wordt afgewezen.