Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 22 januari 2021
ECLI:NL:RBROT:2021:1568
Feiten
Werknemer is van 1 januari 2019 tot en met 27 november 2019 in dienst geweest bij werkgever in de functie van taxichauffeur. Het brutouurloon bedroeg € 11,96. In de arbeidsovereenkomst was opgenomen dat werknemer werkzaamheden zou verrichten op oproepbasis en werkgever niet verplicht was werknemer op te roepen voor het verrichten van werk. Daarnaast had werknemer recht op vakantiegeld en vakantie-uren met behoud van salaris (8,85% maal het gemiddeld aantal gewerkte uren per week). Werknemer vordert dat werkgever wordt veroordeeld tot betaling van € 1.913,60 aan onbetaald gebleven loon. Werknemer legt hieraan ten grondslag dat hij gedurende de periode van 1 januari 2019 tot en met 27 november 2019 op basis van een vast arbeidspatroon 160 uur per maand voor werkgever heeft gewerkt tegen een uurloon van € 11,96. Over de periode van 27 oktober 2019 tot en met 27 november 2020 heeft werkgever geen loon aan werknemer betaald, zodat werkgever nog een maandsalaris aan werknemer moet uitbetalen, aldus werknemer. Werkgever is het niet eens met de vordering van werknemer en voert daartoe aan dat werknemer werkzaam is geweest op basis van een nulurencontract. Er is geen sprake van een vaste arbeidsomvang van 160 uur per maand. Voorts heeft werknemer meerdere schades veroorzaakt volgens werkgever. Een deel van de schade is verrekend met het loon over de maand november 2019, het restant van de schade is verrekend met het vakantiegeld en de niet-opgenomen vakantiedagen. Werkgever stelt daardoor zelfs nog een bedrag van werknemer tegoed te hebben.
Oordeel
De kantonrechter is van oordeel dat werkgever geen feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven om niet van het vermoeden van artikel 7:610b BW uit te gaan. Het enkele feit dat partijen op papier geen vaste arbeidsomvang hebben opgenomen is in dat verband onvoldoende, omdat het rechtsvermoeden juist is bedoeld om onduidelijkheid over de arbeidsomvang weg te nemen en in de praktijk steeds sprake was van een aanzienlijk aantal gewerkte uren. Uit de door werkgever overgelegde salarisspecificaties blijkt dat werknemer gedurende de eerste zeven maanden 160 uur per maand heeft gewerkt, maar dat hij vanaf augustus 2019 minder uren is gaan werken. Op grond van artikel 7:610b BW dient het loon over de maand november 2019 vastgesteld te worden op basis van de gemiddelde omvang van de arbeid in de maanden augustus tot en met oktober 2019. In deze periode heeft werknemer gemiddeld 93,3 uur per maand gewerkt. Aangezien de arbeidsovereenkomst per 27 november 2019 is geëindigd en werknemer dus niet de gehele maand november in dienst van werkgever is geweest, stelt de kantonrechter het aantal uit te betalen uren in redelijkheid vast op 90 uur, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 1.076,40 bruto. Het beroep van werkgever op verrekening wordt verworpen. Als werknemer al schades heeft veroorzaakt, dan heeft dit niet zonder meer tot gevolg dat werkgever de schade mag verrekenen met het loon. Werknemer is alleen dan aansprakelijk voor door werkgever geleden schade als sprake is van bewust of roekeloos handelen. Voor die conclusie heeft werkgever niet voldoende gesteld. Het enkele feit dat werknemer schade heeft veroorzaakt aan de auto betekent immers niet dat sprake is van bewust of roekeloos handelen.