Naar boven ↑

Rechtspraak

Aanscherping CNV/Pennwalt. Niet iedere toewijzing van een vordering van een vakbond tot nakoming van cao-verplichtingen van een werkgever jegens werknemers, dient afhankelijk te worden gesteld van de wens van de werknemers tot nakoming van de gevorderde prestatie.

Feiten

Bedrijf X houdt zich volgens haar (primaire) doelomschrijving bezig met (onder)aanneming van werken. Zij neemt voornamelijk arbeidsintensief productiewerk aan in diverse branches, waaronder de pluimveeverwerkende industrie. X is geen partij bij een cao en betaalt haar werknemers overeenkomstig het wettelijk minimumloon. Bedrijf Y houdt zich bezig met het uitsnijden van kipproducten, alsmede met de in- en verkoop en de import en export daarvan. Y is lid van de Vereniging van de Nederlandse Pluimvee Verwerkende Industrie (NEPLUVI), de werkgeversorganisatie in de pluimveesector. Deze organisatie is partij bij de Cao Pluimvee. Y maakt in het kader van haar werkzaamheden niet alleen gebruik van eigen werknemers maar ook van (verschillende) opdrachtnemers en (onder)aannemers. Zij heeft sinds 2011 overeenkomsten van aanneming van werk gesloten met X, met Y als opdrachtgever en X als aannemer. In 2014 rees bij FNV het vermoeden dat in de verhouding tussen Y, X en de werknemers van X sprake was en is van uitzending in de zin van artikel 7:690 BW en artikel 1 lid 1 aanhef en onder c Waadi. Indien daarvan sprake is, moet X op grond van artikel 8 Waadi en de algemeen verbindend verklaarde ABU Cao haar werknemers hetzelfde loon betalen als Y aan haar werknemers betaalt. De Inspectie SZW heeft op verzoek van FNV onderzoek gedaan naar de feitelijke situatie bij Y en X over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. In eerste aanleg heeft de kantonrechter – kort samengevat – geoordeeld dat in de verhouding tussen X en Y tijdens de controleperiode sprake was van een houdbare vorm van contracting. Het hof heeft eveneens geoordeeld dat tussen partijen geen sprake is van een schijnconstructie. Het feitelijk gezag wijst op aanneming van werk c.q. contracting en niet op een uitzendrelatie. Wel valt X onder de werkingssfeer van de Cao Pluimvee gedurende de periode dat deze algemeen verbindend is verklaard, aldus het hof. Het hof heeft X dan ook veroordeeld om haar (ex-)werknemers met terugwerkende kracht te verlonen overeenkomstig de Cao Pluimvee. X heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.

Oordeel

Hof is buiten de rechtsstrijd gestreden

De Hoge Raad oordeelt dat het hof buiten de rechtsstrijd is gestreden voor zover het de vordering van FNV heeft toegewezen over de periode van 22 maart 2010 tot 26 februari 2011. Dit gaat immers verder dan hetgeen FNV in dit verband heeft gevorderd, nu die vordering betrekking had op de periode vanaf 26 februari 2011.

Kan toewijzing van de vordering alleen betrekking hebben op werknemers die daarop aanspraak kunnen en willen maken?

X stelt zich in cassatie onder meer op het standpunt dat het hof haar ten onrechte ongeclausuleerd heeft veroordeeld tot het maken van loonberekeningen, het verrichten van nabetalingen en het overleggen van deugdelijke salarisspecificaties aan haar (ex-)werknemers. Volgens X heeft het hof daarmee miskend dat een vordering zoals door FNV ingesteld alleen betrekking kan hebben op (ex-)werknemers die daarop aanspraak kunnen en willen maken. De Hoge Raad overweegt dat als uitgangspunt geldt dat een werknemersorganisatie die partij is bij een cao, als contractspartij uit eigen hoofde nakoming kan vorderen van in die cao opgenomen verplichtingen van een werkgever. Voor zover een cao algemeen verbindend is verklaard, geldt dit ook jegens een werkgever die geen partij is bij de cao. Voor het kunnen instellen van zo’n vordering door een werknemersorganisatie is niet vereist dat er werknemers zijn die zich hebben verzet of die bezwaar hebben gemaakt tegen de handelwijze van hun werkgever. Als contractspartij heeft de werknemersorganisatie immers een eigen belang bij en recht op nakoming. In het onderhavige geval heeft het hof X veroordeeld haar (ex-)werknemers overeenkomstig de Cao Pluimvee te verlonen. In deze veroordeling ligt besloten dat X slechts is veroordeeld tot het doen van nabetalingen indien en voor zover uit de loonberekeningen voortvloeit dat de desbetreffende (ex-)werknemers daarop recht hebben. Daarmee is in voldoende mate in het dictum tot uitdrukking gebracht dat de toewijzing van de vordering alleen betrekking heeft op de nakoming van een verplichting van X jegens (ex-)werknemers die daarop aanspraak kunnen maken. Met betrekking tot de overweging van de Hoge Raad in het arrest CNV/Pennwalt (zie AR 2021-0322) dat de toewijzing van de nakomingsvordering alleen betrekking kan hebben op de nakoming van een verplichting van de werkgever jegens werknemers die daarop aanspraak wensen te maken, wordt het volgende overwogen. In de zaak CNV/Pennwalt vorderde de werknemersorganisatie dat de werkgever het tegoed aan vrije snipperdagen van elk van de werknemers zou vermeerderen met de in strijd met de cao door de werkgever in de periode tussen Kerstmis en Oud en Nieuw eenzijdig vastgestelde vaste snipperdagen. De overweging van de Hoge Raad dat toewijzing van deze vordering alleen betrekking kan hebben op een vermeerdering van het tegoed aan vrije snipperdagen voor zover de werknemers op die vermeerdering aanspraak wensen te maken, moet worden bezien in het licht van de in die zaak bestaande, uit de desbetreffende cao voortvloeiende mogelijkheid voor de werknemers om ervoor te kiezen om in de periode tussen Kerstmis en Oud en Nieuw vrije snipperdagen op te nemen en de in deze periode afgeschreven snipperdagen in zoverre dus niet aan te merken als door de werkgever ten onrechte vastgestelde vaste snipperdagen. Het betrof dus een vordering die betrekking heeft op een recht ten aanzien waarvan de cao de werknemer een individuele keuzemogelijkheid laat. In zo’n geval kan niet door de toewijzing van de vordering van de werknemersorganisatie een prestatie aan de werknemer worden opgedrongen. Rechtsoverweging 3.6 van het arrest CNV/Pennwalt houdt niet in dat iedere toewijzing van een vordering van een werknemersorganisatie tot nakoming van cao-verplichtingen van een werkgever jegens werknemers, afhankelijk dient te worden gesteld van de wens van de werknemers tot nakoming van de gevorderde prestatie. Dat zou zich niet verdragen met het eigen belang van de werknemersorganisatie bij naleving van de cao door de werkgever. In het oordeel van het hof ligt besloten dat de toewijzing van de vordering dat X wordt veroordeeld om haar (ex-)werknemers overeenkomstig de Cao Pluimvee te verlonen, niet afhankelijk is van de wens van de (ex-)werknemers tot nakoming van deze prestatie door X en dat daarom in het dictum niet tot uitdrukking behoeft te worden gebracht dat de toewijzing alleen betrekking heeft op (ex-)werknemers die aanspraak willen maken op nakoming van deze prestatie. Het oordeel van het hof getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting.

Conclusie

De Hoge Raad doet de zaak zelf af en vernietigt het arrest van het hof voor zover X daarbij is veroordeeld om haar (ex-)werknemers conform de Cao Pluimvee te verlonen over de periode van 22 maart 2010 tot en met 25 februari 2011.