Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 18 maart 2021
ECLI:NL:RBOVE:2021:1149
Feiten
Werknemer is op 15 juli 2016 in de functie van storingsmonteur in dienst getreden bij HRT Service en techniek B.V. (hierna: HRT) op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, tegen het laatst bekende loon van € 2.094,36 bruto per maand. Per 15 januari 2021 is de arbeidsovereenkomst beëindigd. Werknemer staat sinds september 2017 onder bewind. De bewindvoerder vordert HRT te veroordelen om aan de bewindvoerder te voldoen een bedrag van € 11.296,80 vanwege achterstallige loonbetalingen tot einde dienstverband.
Oordeel
Ter zitting is erkend dat er in de dagvaarding ten onrechte is vermeld dat het vermelde maandsalaris van € 2.094,36 en het gevorderde bedrag van € 11.296,80 nettobedragen zijn. Het betreffen brutobedragen. De kantonrechter stelt vast dat de loonvordering van werknemer op zichzelf duidelijk is. Werknemer heeft als werknemer recht op loon en het is een van de belangrijkste verplichtingen van HRT als werkgever om dat loon te betalen. HRT ontkent niet dat zij loon moet betalen. Zij doet wel een beroep op verrekening, maar dat gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op. HRT heeft wel gezegd dat zij geld tegoed heeft van werknemer en dat hij nog spullen van haar terug moet geven, maar zij heeft die vorderingen niet aannemelijk gemaakt bijvoorbeeld met bewijsmateriaal. Dat had wel gemoeten, omdat werknemer zegt dat die vorderingen niet kloppen. Anders gezegd, HRT kan geen beroep doen op verrekening omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij echt iets te vorderen heeft. De conclusie is dat HRT het netto-equivalent van het bedrag van € 11.296,80 (bruto) aan de bewindvoerder verschuldigd is. HRT is over de achterstallige betalingen de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW verschuldigd. De kantonrechter ziet reden die verhoging te matigen tot 20%.