Naar boven ↑

Rechtspraak

Goliath B.V./werknemer
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 30 maart 2021
ECLI:NL:GHARL:2021:3017
Loonvordering toegewezen. Sprake van arbeidsongeschiktheid. Tegenstrijdige adviezen. Het hof kent meer gewicht toe aan het rapport van de verzekeringsarts van het UWV dan aan dat van de arboarts.

Feiten

Werknemer is in 2014 voor één jaar in dienst getreden bij Goliath B.V. Het dienstverband is nadien voor één jaar verlengd, tot 1 december 2016. Op 11 oktober 2016 heeft werknemer zich ziek gemeld. Op 27 oktober 2016 is werknemer op het spreekuur bij de arboarts geweest. Die schrijft in haar advies onder meer dat werknemer spanningsklachten heeft, die verband houden met niet-medische factoren en dat zij werknemer niet arbeidsongeschikt acht. Werknemer heeft een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV. De verzekeringsarts heeft op 23 november 2016 geconcludeerd werknemer per geschildatum niet geschikt te achten voor het eigen werk. Uit het patiëntendossier van werknemers huisarts kan worden opgemaakt dat werknemer vanaf 29 september 2016 behandeld is door de praktijkondersteuner in verband met klachten van overspannenheid/burn-out. Partijen verschillen van mening over de vraag of werknemer in de periode van 11 oktober 2016 tot einde dienstverband arbeidsongeschikt was. De kantonrechter heeft de vordering van werknemer tot loondoorbetaling tijdens die periode toegewezen.

Oordeel

Rangorde adviezen

Het hof merkt op dat vaststaat dat werknemer niet gezien is door een bedrijfsarts (een gespecialiseerd arts), maar door een arboarts (een basisarts), en dat de arboarts geen contact heeft gehad (en ook niet wilde) met de huisarts, terwijl de verzekeringsarts van het UWV wel een brief van de huisarts van 15 november 2016 had ontvangen. Verder merkt het hof nog op dat het deskundigenoordeel steun vindt in de rapportage, en in het patiëntendossier. Het hof ziet ook geen overige contra-indicaties tegen het deskundigenoordeel. Dit alles maakt dat het hof in dit geval meer gewicht toekent aan het rapport van de verzekeringsarts van het UWV dan aan dat van de arboarts.

Arbeidsongeschiktheid

Het hof is, met de kantonrechter en werknemer, van oordeel dat uit de beschouwing van de UWV-verzekeringsarts valt af te leiden dat hij ook de onderliggende psychische klachten heeft meegewogen bij zijn oordeel dat werknemer niet geschikt te achten is voor het eigen werk. Omdat de verzekeringsarts spreekt over beperkingen op basis van het klachtenpatroon, kan uit deze beschouwing niet anders worden begrepen dan dat de verzekeringsarts werknemer ook los van de medicatie ongeschikt achtte voor eigen werk. Temeer omdat de verzekeringsarts verwijst naar een brief van de huisarts en ook de huisarts in het patiëntendossier veel aandacht besteedt aan burn-outklachten, agressie, agitatie en onrust. Partijen twisten over de vraag tot wanneer werknemer medicatie slikte en of met die medicatie wel of niet auto gereden mocht worden. Het hof leidt hieruit af dat goed mogelijk is dat werknemer heel november 2016 nog (af en toe) Oxazepam slikte en dat de, voor zijn functie benodigde rijvaardigheid, dus wel degelijk werd belemmerd. Omdat het hof de rapportage van de UWV-verzekeringsarts als vermeld zodanig uitlegt dat hij ook de onderliggende psychische klachten zag als beperkingen voor het verrichten van de eigen arbeid, en het hof daarvoor ook steun ziet in het patiëntendossier van de huisarts, hoeft hier geen nader onderzoek naar te worden verricht. Dat werknemer desondanks nog wel auto heeft gereden en volgens zijn verklaring op de zitting bij de kantonrechter wel vaker met de auto reed, betekent nog niet dat het medicijngebruik geen belemmering vormde voor zijn arbeidsgeschiktheid. Al het voorgaande samengenomen maakt dat het hof het met de kantonrechter eens is dat sprake was van arbeidsongeschiktheid. Het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.