Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 8 april 2021
ECLI:NL:GHSHE:2021:1048
Feiten
Werkneemster is beperkt in haar persoonlijk en sociaal functioneren, als gevolg waarvan zij een Wajong-uitkering ontvangt. Nadat zij een stage bij de Zorggroep heeft gelopen, is zij op 15 juni 2013 bij de Zorggroep in dienst getreden. Op 3 juli 2020 heeft de kantonrechter een door de Zorggroep ingediend verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen op de grond dat onvoldoende was onderzocht of er herplaatsingsmogelijkheden bestonden. De Zorggroep heeft werkneemster vervolgens vrijgesteld van werk. Werkneemster heeft hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van 3 juli 2020. De hogerberoepprocedure is tijdens de mondelinge behandeling in deze zaak ingetrokken. In onderhavige procedure heeft Zorggroep voor de tweede maal verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden. Werkneemster komt in hoger beroep.
Oordeel
Er is, naar het oordeel van het hof, op enig moment een verstoorde arbeidsrelatie ontstaan tussen werkneemster en haar collega’s, maar deze is niet van een zodanige ernst dat herstel niet meer mogelijk is. Werkneemster mag van de Zorggroep verlangen dat die maatregelen neemt om tot een herstel van de relatie te komen. Het hof onderbouwt dat als volgt. Er is in deze zaak sprake van een bijzondere arbeidsovereenkomst. De feitelijke invulling van de arbeidsovereenkomst wijkt af van de tekst. In de UWV-rapportage uit 2013 van de verzekeringsarts is opgenomen dat werkneemster te kampen heeft met dagelijkse problemen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren als gevolg van licht subgemiddelde cognitieve vermogens. In het arbeidsdeskundig rapport uit 2013 staat vermeld dat haar theoretische verdiencapaciteit nihil is omdat er onvoldoende functies te duiden zijn. In het participatieplan is opgenomen dat werkneemster in een toekomstige werksituatie de gelegenheid moet hebben om te wennen en dat zij baat heeft bij een voor haar veilige werkomgeving. Uit een door de Zorggroep overgelegde notitie van de teamleider blijkt dat de Zorggroep van de aard en omvang van de beperkingen bij indiensttreding op de hoogte is gesteld. De problemen zijn volgens de Zorggroep ontstaan in de loop van 2019. De teamleider heeft verklaard dat zij toen is aangesproken door de teamleden over het gedrag van werkneemster. De interventies van de Zorggroep zagen op een aanpassing van het takenpakket van werkneemster en het haar opleggen van gedragsregels. Ondanks de met werkneemster gemaakte afspraken bleven de spanningen binnen het team aanwezig, met name omdat werkneemster zich niet aan de afspraken hield. Werkneemster heeft vervolgens uitsluitend in de keuken gewerkt. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat werkneemster zich in 2019 anders is gaan gedragen dan daarvoor. De oorzaak daarvan is, naar het oordeel van het hof, gelegen in twee omstandigheden: de personeelswisselingen die kort daarvoor hadden plaatsgevonden en de toename van de werkdruk. Het hof concludeert dat de interventies die de Zorggroep in 2019 heeft toegepast, ertoe hebben geleid dat de druk op werkneemster werd opgevoerd met als gevolg dat daardoor de spanningen met haar directe collega’s zijn toegenomen. Het had op de weg van de Zorggroep gelegen om ervoor te zorgen dat de collega’s van werkneemster een voor haar veilige werkomgeving zouden gaan creëren met als gevolg dat zij daarna in staat zou zijn om weer te functioneren op een wijze zoals zij dat in de periode 2013 tot en met 2018 had gedaan. Het hof is er, anders dan de kantonrechter, niet van overtuigd dat er ook na de coronaperiode wederom veelvuldig incidenten binnen het team zullen ontstaan. Van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie die reden zou moeten zijn om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan, is naar het oordeel van het hof op dit moment geen sprake. Ook de aangevoerde h-grond leidt niet tot ontbinding.