Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 22 maart 2021
ECLI:NL:RBNHO:2021:3149
Mondelinge uitspraak. Werkgever wordt veroordeeld tot betaling aan werkneemster van transitievergoeding, achterstallig loon, niet-opgenomen vakantiedagen en vakantietoeslag. Wettelijke verhoging gematigd tot nihil, gelet op verminderde omzet werkgever door coronamaatregelen.

Feiten

Werkneemster is in dienst geweest van werkgeefster. Werkneemster verzoekt thans om toekenning van een transitievergoeding en betaling van achterstallig loon, niet-opgenomen vakantiedagen en vakantietoeslag. Tussen partijen is niet in geschil dat werkneemster recht heeft op een transitievergoeding en uitbetaling van niet-opgenomen vakantiedagen en vakantietoeslag. Wel is er discussie over de vraag of werkneemster recht heeft op loon over de periode van 1 oktober 2020 tot 11 november 2020. Werkgeefster vindt dat werkneemster daar geen recht op heeft, nu werkneemster volgens werkgeefster zelf ontslag heeft genomen en niet meer wilde werken. De kantonrechter heeft mondeling uitspraak gedaan.

Oordeel

Volgens de wet en de rechtspraak is alleen sprake van ontslag door de werknemer zelf, als de werknemer duidelijk en ondubbelzinnig heeft verklaard de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen. Daarvoor is dus een duidelijke verklaring van de werknemer nodig. Alleen maar weglopen van de werkplek is niet genoeg. In deze zaak kan de kantonrechter niet vaststellen dat werkneemster duidelijk en ondubbelzinnig heeft gezegd dat zij ontslag neemt. Ook uit de stukken blijkt dat niet. De kantonrechter kan ook niet vaststellen dat werkneemster niet meer wilde werken. Wel is duidelijk dat er onenigheid was tussen werkneemster en een van de vennoten van werkgeefster, maar daaruit volgt niet dat werkneemster niet meer wilde werken. Uit de stukken blijkt ook niet dat zij dit gezegd heeft. Sterker, in Messenger-berichten staat dat zij juist wél wilde komen werken. De door werkgeefster genoemde redenen om het loon over de bewuste periode niet te betalen, gaan dus niet op. Werkneemster heeft over die periode dan ook recht op loon. Werkgeefster wordt veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding van € 186,93 bruto, achterstallig loon van € 1.412,74 bruto, niet-opgenomen vakantiedagen van € 643,55 bruto en vakantietoeslag van € 113,02 bruto. Werkgeefster heeft aannemelijk gemaakt dat haar onderneming veel last heeft van de coronamaatregelen en dat zij daardoor minder omzet heeft. De kantonrechter vindt het daarom redelijk de wettelijke verhoging te matigen tot nihil. De wettelijke rente wordt wel toegewezen.