Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 23 maart 2021
ECLI:NL:GHSHE:2021:888
Werkgever komt geen beroep meer toe op het concurrentiebeding, nu hij hier pas na anderhalf jaar een beroep op heeft gedaan, terwijl hij wist dat werknemer bij X in dienst was getreden.

Feiten

Werknemer is op 1 november 2004 bij werkgever in dienst getreden. In de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen. Bij brief d.d. 16 november 2018 heeft werknemer zijn arbeidsovereenkomst opgezegd en aangegeven dat hij per 1 januari 2019 bij X gaat werken. X is een klant van werkgever. Indiensttreding van werknemer zou, in ogen van beide partijen, de samenwerking tussen X en werkgever verder kunnen bevorderingen. Eind 2019 hebben er gesprekken plaatsgevonden om de samenwerking te verbeteren. In een e-mail d.d. 18 december 2019 heeft werkgever een concreet voorstel aan werknemer neergelegd. Bij aangetekende brief d.d. 26 juni 2020 heeft werkgever werknemer gesommeerd onmiddellijk zijn werkzaamheden voor X te staken. X zou vallen onder het concurrentiebeding en zich recent op de markt hebben begeven met verschillende producten en productlijnen die direct concurrerend zijn. Werknemer heeft schorsing van het concurrentiebeding gevorderd. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, in zoverre dat het enkele in dienst zijn of nu wederom in dienst treden bij X er niet onder valt. In reconventie heeft de kantonrechter werknemer verboden om tot 31 december 2022 in strijd te handelen met het concurrentiebeding zulks op straffe van een dwangsom van € 453,78 per dag of dagdeel dat hiermee in strijd wordt gehandeld, met uitzondering van wat is toegestaan uit hoofde van de in conventie verleende schorsing. Beide partijen komen tegen het vonnis in hoger beroep.

Oordeel

X was op het moment dat werknemer bij haar in dienst trad, een klant van werkgever. X maakte geen componenten, zij kocht deze in en verwerkte deze in een, door haar aan de eindgebruiker geleverde installatie. In een groot deel van deze componenten werden magneten verwerkt, die X bij werkgever of een concurrent van werkgever inkocht. Naar het (voorlopig) oordeel van het hof vallen de werkzaamheden van werknemer bij X onder de reikwijdte van het concurrentiebeding. Verder is van belang dat werkgever ten tijde van de indiensttreding van werknemer bij X, het bedrijf van X kende. Werkgever wist ook dat werknemer bij X zou gaan werken en heeft op dat moment geen beroep gedaan op het concurrentiebeding. Het hof is (voorshands) van oordeel dat werkgever geen beroep meer toekomt op de nakoming van het concurrentiebeding. Niet alleen heeft werkgever stilgezeten en geen beroep gedaan op de nakoming van het concurrentiebeding, maar hij heeft er van aanvang af ook actief aan meegewerkt dat werknemer zich bij X met de door het beding verboden werkzaamheden bezig is gaan houden, ervan uitgaande dat dit zou leiden tot een vruchtbare samenwerking met X. Bovendien neemt het belang van de werkgever bij de nakoming van het concurrentiebeding af naarmate de tijd voortschrijdt. Nu in dit geval werkgever gedurende anderhalf jaar geen beroep op de nakoming van het beding heeft gedaan en heeft toegestaan dat werknemer gedurende die tijd bij X heeft gewerkt, weegt het belang van werknemer bij de voortzetting van zijn dienstverband zwaarder dan het belang van werkgever bij bescherming van het bedrijfsdebiet. Dat X zijn bedrijfsactiviteiten heeft gewijzigd, doet daar niet aan af. Het vonnis wordt vernietigd en het concurrentiebeding wordt geschorst.