Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 17 maart 2021
ECLI:NL:RBMNE:2021:1552
Kantonrechter oordeelt dat tussen werkgeefster en werkneemster, die na sollicitatie een aanbod had ontvangen om bij werkgeefster te werken, waar later op teruggekomen werd, door aanbod en aanvaarding een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen. Loonvordering wordt gematigd van een jaar naar drie maanden, met toepassing van artikel 7:680a BW.

Feiten

Werkneemster heeft bij werkgeefster gesolliciteerd op de functie van arbeidsjurist. Na enkele sollicitatiegesprekken te hebben gevoerd, heeft zij een aanbod ontvangen om bij werkgeefster in dienst te treden als arbeidsjurist. Werkneemster heeft een tegenvoorstel gedaan, waarna werkgeefster een verbeterd voorstel aan haar heeft gedaan. Het verbeterde voorstel hield in dat zij met ingang van 1 augustus 2020 zou starten als arbeidsjurist op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Op basis van een arbeidsomvang van 32 uur per week zou zij een basissalaris krijgen van € 3.200 en een gegarandeerde bonus van € 1.250 gedurende de eerste maanden. Ook zou zij een vergoeding ontvangen voor de brandstofkosten. Dit voorstel heeft werkneemster geaccepteerd. Namens werkgeefster werd aan haar bericht dat werkgeefster het fijn vond dat ze eruit waren en dat aan een collega opdracht zou worden gegeven om de arbeidsovereenkomst op te stellen. Toen werkneemster na enkele dagen informeerde waar de schriftelijke arbeidsovereenkomst bleef, kreeg zij echter te horen dat werkgeefster slecht nieuws voor haar had. Er was een andere jurist aangenomen. Werkgeefster stelde in het bericht dat ze ervan uitging dat ze er samen niet uit zouden komen qua salaris en overige voorwaarden, omdat ze te ver uit elkaar lagen. Werkneemster stelt zich op het standpunt dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Zij verzoekt de kantonrechter werkgeefster te veroordelen tot betaling van het loon vanaf 1 augustus 2020 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd.

Oordeel

De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst is ontstaan. Namens werkgeefster is een aanbod gedaan en dat aanbod is door werkneemster aanvaard. Er bestond tussen partijen overeenstemming over alle essentialia van een arbeidsovereenkomst. In beginsel is werkgeefster dan ook het overeengekomen salaris vanaf 1 augustus 2020 aan werkneemster verschuldigd. Partijen verschillen over de overeengekomen duur van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter gaat ervan uit dat partijen een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar zijn overeengekomen. De kantonrechter relateert dat oordeel aan de gemaakte afspraak over de bonus. Deze bonus zou de eerste 3 maanden gegarandeerd € 1.250 bruto zijn. Daarna moest werkneemster de bonus zelf gaan verdienen en zou die 5% van de door haar gegenereerde omzet per maand bedragen. Deze bonusafspraak past bij een contract voor twaalf maanden. Namens werkgeefster is tijdens de zitting een beroep gedaan op matiging van de verplichting om het loon door te betalen op grond van onder meer artikel 7:680a BW. Loondoorbetaling gedurende de gehele looptijd van de arbeidsovereenkomst zou volgens werkgeefster leiden tot een onaanvaardbaar gevolg, nu werkneemster feitelijk geen inkomensschade heeft geleden. Zij had haar arbeidsovereenkomst bij haar vorige werkgever nog niet opgezegd en is daar blijven werken tot 1 november 2020. Aansluitend is zij in dienst getreden bij een werkgever die haar betere arbeidsvoorwaarden heeft geboden dan werkgeefster. Werkneemster vindt dat zij onbehoorlijk is behandeld, dat zij daar heel veel last van heeft gehad en dat werkgeefster niet mag profiteren van werkneemsters inspanningen om toch elders loon uit dienstbetrekking te krijgen. De kantonrechter is met werkgeefster van oordeel dat bij toewijzing van de loonvordering over de periode van één jaar een wanverhouding zou ontstaan tussen de door werkneemster opgelopen schade als gevolg van de door werkgeefster gemaakte fout en de compensatie die zij daarvoor zou krijgen. Dat is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De kantonrechter wil de fout van werkgeefster overigens niet bagatelliseren. De fout die zij heeft gemaakt is ernstig en heeft een enorme invloed gehad op werkneemster, zoals bleek toen zij op de mondelinge behandeling vertelde dat de wereld voor haar verging toen ze hoorde dat de baan bij werkgeefster niet doorging. Artikel 7:680a BW ziet weliswaar op de vernietigbaarheid van de opzegging, maar is volgens kantonrechter op één lijn te stellen met de situatie in deze zaak. Daarom matigt de kantonrechter de loonvordering tot een periode van drie maanden met rente.