Rechtspraak
Rechtbank Gelderland (Locatie Nijmegen), 27 april 2021
ECLI:NL:RBGEL:2021:2439
Feiten
Werkneemster is op 1 juli 2017 bij werkgever in dienst getreden als barmedewerkster. Op 22 augustus 2019 heeft werkneemster zich ziek gemeld. Nadat werkgever aanvankelijk geen loon heeft doorbetaald, heeft hij de loonbetaling op 7 oktober 2019 hervat. Op 14 mei 2020 heeft de bedrijfsarts geschreven dat er nog steeds veel problemen spelen in de werksfeer, wat momenteel werkneemsters herstel belemmert. Bij e-mail van 15 mei 2020 wordt werkneemster, gelet op het advies van de bedrijfsarts, vanaf 18 mei 2020 gedurende drie dagen per week in de ochtend verzocht schoonmaakwerkzaamheden te verrichten. Per e-mail van 18 mei 2020 heeft werkneemster zich opnieuw ziek gemeld bij werkgever wegens ernstige artrose. Werkgever reageert daarop door aan te geven dat werkneemster al ziek is en zich niet opnieuw kan ziekmelden. Werkneemster wordt wederom opgeroepen de dag erna op het werk te verschijnen, met als waarschuwing een loonopschorting wanneer zij niet verschijnt. Werkneemster laat daarop weten dat zij te ziek is voor deze werkzaamheden. Op 8 juni 2020 heeft werkgever laten weten tot opschorting van het loon over te gaan en voorgesteld in overleg te treden over beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Op 29 juli 2020 heeft de bedrijfsarts geadviseerd om een mediator in te schakelen. Op 11 augustus 2020 heeft het UWV in een deskundigenoordeel geoordeeld dat het werk dat werkneemster op 22 augustus 2019 moest doen niet passend was. In september 2020 heeft werkgever de loonbetaling hervat. Op 2 december 2020 heeft werkgever laten weten dat hij als gevolg van het niet op komen dagen van werkneemster bij de bedrijfsarts het loon opschort. Bij brief van 9 december 2020 is werkneemster door werkgever op staande voet ontslagen in verband met herhaaldelijke en stelselmatige weigering mee te werken aan haar re-integratie. Werkneemster vordert het ontslag op staande voet te vernietigen en werkgever te veroordelen tot betaling van het achterstallige salaris. Werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de g-grond.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet geen stand houdt. De enkele weigering van werkneemster de door werkgever vastgestelde redelijke voorschriften omtrent controle bij ziekteverzuim na te leven, levert geen dringende reden op. De stelling van werkgever dat werkneemster stelselmatig heeft geweigerd de bedrijfsarts te bezoeken is onjuist. De loonopschorting was de aangewezen sanctie toen werkneemster tweemaal niet is verschenen bij de bedrijfsarts. Ook de wijze van communiceren c.q. de weigering van werkneemster nog langer rechtstreeks met werkgever te communiceren, levert geen bijkomende omstandigheid op, waardoor sprake zou zijn van een dringende reden. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst en daarmee ook de loonbetalingsverplichting in beginsel voortduurt. De loonopschorting van 30 november 2020 staat hier echter aan in de weg. Werkneemster heeft zich op geen enkel moment bereid verklaard alsnog aan de controlevoorschriften te voldoen en zich evenmin beschikbaar gehouden om passende werkzaamheden te verrichten. Tegen de achtergrond van deze omstandigheden zou toewijzing van de volledige loonvordering in de gegeven omstandigheden tot onaanvaardbare gevolgen leiden. De kantonrechter matigt de loonvordering tot drie maanden. Omdat de opzegging wordt vernietigd, komt de kantonrechter toe tot het tegenverzoek van werkgever. De verzochte ontbinding wegens een verstoorde arbeidsverhouding wordt toegewezen nu partijen het daar ook over eens zijn. Het opzegverbod staat aan de ontbinding niet in de weg, omdat er sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst in het belang van de werknemer behoort te eindigen. Aan werkneemster wordt een transitievergoeding toegekend. Een billijke vergoeding wordt niet toegekend, nu geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van werkgever.