Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Gouda), 20 april 2021
ECLI:NL:RBDHA:2021:4300
Feiten
Werkneemster is op 1 april 2020 in dienst getreden bij de gemeente Bodegraven Reeuwijk (hierna: de gemeente). Voor haar indiensttreding verrichtte werkneemster al vanaf 1 oktober 2018 op uitzendbasis via Stichting De Wissel werkzaamheden voor de gemeente. Werkneemster heeft zich op 16 november 2020 ziek gemeld wegens zwangerschapsklachten en is nog altijd arbeidsongeschikt. In de nacht van 15 op 16 december 2020 heeft de politie in de door werkneemster gehuurde woning een hennepkwekerij aangetroffen. Op 21 december 2020 is werkneemster daarom op staande voet ontslagen. In deze procedure verzoekt werkneemster betaling van een billijke vergoeding van € 6.308,28, een transitievergoeding alsmede een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 2.456,20.
Oordeel
Gelet op de stukken en op wat partijen ter zitting naar voren hebben gebracht, is de kantonrechter van oordeel dat van een dringende reden geen sprake is. Het enkele feit dat in de woning een (omvangrijke) hennepkwekerij is aangetroffen, kan op zichzelf genomen niet als een dringende reden worden aangemerkt. De omstandigheid dat werkneemster huurder van de woning is, maakt dit niet anders. Verder heeft de gemeente de kantonrechter er niet van kunnen overtuigen dat werkneemster op een of andere wijze betrokken was bij de hennepkwekerij dan wel bekend was of moest zijn met de aanwezigheid van deze kwekerij in de woning. Nu een dringende reden ontbreekt, is het ontslag op staande voet van 21 december 2020 ten onrechte gegeven. Naar het oordeel van de kantonrechter had het op de weg van de gemeente gelegen om eerst minder ingrijpende maatregelen te treffen, zoals een schorsing in afwachting van nader onderzoek. Voorts oordeelt de kantonrechter dat, omdat sprake is van een (weliswaar onterechte) opzegging van het dienstverband, de gemeente een transitievergoeding is verschuldigd ter hoogte van € 1.411,92 bruto. Een ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werkneemster is niet komen vast te staan. Ook de verzochte gefixeerde schadevergoeding wordt toegewezen voor een bedrag van € 1.904,40 bruto (een maand loon). Tot slot is de gemeente ook een billijke vergoeding aan werkneemster verschuldigd, nu de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd. In het kader van het bepalen van de hoogte van deze vergoeding overweegt de kantonrechter dat als de gemeente om ontbinding zou hebben verzocht, de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2021 zou zijn ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsrelatie. Werkneemster zou dan aanspraak hebben gehad op minimaal vijf maanden loon. Rekening houdend met de toe te kennen gefixeerde schadevergoeding voor de niet in acht genomen toepasselijke opzegtermijn, zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 8.231,92 bruto.