Rechtspraak
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 12 mei 2021
ECLI:NL:RBGEL:2021:2548
Feiten
Stichting Protestants-Christelijk Zorgcentrum ’t Slot (hierna: ’t Slot) is een op de protestants-christelijke geloofsovertuiging gebaseerd zorgcentrum. ’t Slot is een organisatie die onder de reikwijdte van de Wet Normering Topinkomens (WNT) valt. Werknemer werkt vanaf 23 oktober 2017 als (interim-)directeur voor ’t Slot, eerst op basis van een overeenkomst van opdracht en vanaf 1 augustus 2018 op basis van een arbeidsovereenkomst. Werknemer is vanaf 27 augustus 2018, nadat hij op 25 augustus 2018 met spoed wordt opgenomen in het ziekenhuis met een subduraal hematoom (hersenbloeding), arbeidsongeschikt. Tijdens de afwezigheid van werknemer neemt X de taken van werknemer tijdelijk over. Op 31 mei 2019 vindt een gesprek plaats tussen Y (voorzitter raad van toezicht van ’t Slot (RvT)), X en werknemer over de re-integratie van werknemer. Na een statutenwijziging is werknemer per 5 juni 2019 lid van de raad van bestuur van ’t Slot en, tezamen met X (bestuurder ad interim), statutair bestuurder. De bedrijfsarts adviseert op 5 december 2019 dat werknemer weer het eigen werk kan hervatten aangezien er geen medische beperkingen meer zijn. Op 10 januari 2020 vindt wederom een gesprek plaats tussen Y, Z en werknemer, waarbij een ontbinding van de arbeidsovereenkomst ter sprake komt. Na veelvuldige e-mailcorrespondentie tussen de gemachtigden van partijen, stelt ’t Slot werknemer per e-mail van 2 maart 2020 op non-actief per 4 maart 2020. Bij brief van 19 mei 2020 wordt werknemer door de RvT opgeroepen voor een vergadering d.d. 4 juni 2020 met als agendapunt zijn positie/ontslag als bestuurder. Tijdens de vergadering van 4 juni 2020 wordt na stemming aan werknemer medegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang is ontheven uit zijn functie als bestuurder van ’t Slot, is ontslagen als bestuurder en naar een beëindiging van het dienstverband zal worden toegewerkt. ’t Slot verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden op primair de e-grond, subsidiair de d-grond en meer subsidiair de g-grond en nog meer subsidiair de h-grond of i-grond.
Oordeel
Ontbinding arbeidsovereenkomst op de g-grond
De kantonrechter is van oordeel dat ontbinding op de e-grond of d-grond niet toewijsbaar is. Naar het oordeel van de kantonrechter is thans sprake van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de RvT van ’t Slot geen vertrouwen meer heeft in werknemer. Gelet op de functie van werknemer is draagvlak, in ieder geval van de RvT, vereist. Van een vruchtbare samenwerking kan, gelet op de onderlinge verhoudingen en de reeds getrachte mediation, geen sprake meer zijn. Herplaatsing is dan ook niet aan de orde.
Contractuele vergoeding
Omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van werknemer en de arbeidsovereenkomst tussentijds op verzoek van ’t Slot wordt beëindigd, is ’t Slot de contractuele schadevergoeding verschuldigd. De hoogte van deze contractuele beëindigingsvergoeding is bepaald op het maximumbedrag onder de WNT. Omdat werknemer in de periode die meetelt voor de WNT-beëindigingsvergoeding meer dan € 75.000 bruto aan bezoldiging ontvangt, resteert er geen toe te wijzen vergoeding uit hoofde van de arbeidsovereenkomst. De verzochte contractuele vergoeding wordt daarom afgewezen.
Billijke vergoeding
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding die naar het oordeel van de kantonrechter door ’t Slot is veroorzaakt. De kantonrechter is van oordeel dat ’t Slot daarbij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. ’t Slot heeft tijdens de re-integratie de onderlinge verhoudingen al op scherp gezet. Bij aanvang van de re-integratie zijn direct prestatieafspraken gemaakt, terwijl werknemer op dat moment slechts voor 20% inzetbaar was. Het functioneren van werknemer werd al voordat hij volledig was gere-integreerd vergeleken met zijn functioneren voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid. Nadat de bedrijfsarts werknemer niet langer arbeidsongeschikt acht, meldt ’t Slot hem vervolgens nog niet beter, maar rekent hem af op zijn functioneren tijdens de re-integratie. ’t Slot heeft werknemer na zijn arbeidsongeschiktheid geen eerlijke kans geboden. ’t Slot heeft op 10 januari 2020 zonder gegronde reden, op dat moment was immers nog geen sprake van een verstoorde arbeidsverhouding of anderszins sprake van een ontbindingsgrond, aangestuurd op beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Na dit gesprek heeft ’t Slot niet getracht de op dat moment veroorzaakte verstoring van de arbeidsverhouding te herstellen. Integendeel, ’t Slot heeft zodanig gehandeld dat de mate van verstoring van de arbeidsverhouding daarna steeds verder toenam. ’t Slot heeft werknemer na het statutaire ontslag in juni 2020 lang in onzekerheid gelaten en pas eind december 2020 (nota bene nadat werknemer noodgedwongen een kort geding is gestart) dit ontbindingsverzoek ingediend. Bovendien heeft ’t Slot hem in deze procedure tevens ongemotiveerd verweten dat hij ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld. Het voorgaande leidt ertoe dat aan werknemer een billijke vergoeding ingevolge artikel 7:671b lid 9 onder c BW wordt toegekend. Dat ’t Slot een WNT-organisatie is en de maximale ontslagvergoeding van € 75.000 al is ‘verbruikt’, staat toekenning van een billijke vergoeding niet in de weg. De billijke vergoeding is immers uitgezonderd van deze maximering, omdat de billijke vergoeding een rechtstreeks, dwingend en eenduidig uit een wettelijk voorschrift voortvloeiende ontslagvergoeding is. De billijke vergoeding wordt vastgesteld op een bedrag van € 50.000 bruto.