Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Stichting Onderwijsgroep Zuid-Hollandse Waarden
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 21 mei 2021
ECLI:NL:RBROT:2021:4689
Omdat aan werkneemster niet te kennen is gegeven dat zij niet voldeed aan de re-integratieverplichtingen was de loonstop van werkgever niet gerechtvaardigd.

Feiten

Werkneemster was vanaf 1 augustus 2008 tot en met 31 maart 2021 bij Stichting Onderwijsgroep Zuid-Hollandse Waarden (OZHW) in dienst als docente Engels. Op 1 oktober 2018 heeft werkneemster zich ziek gemeld. In overleg met de bedrijfsarts heeft werkneemster haar werkzaamheden gedeeltelijk hervat. Op 7 januari 2019 heeft werkneemster zich volledig ziek gemeld. Op 15 en 22 januari 2019, 12 februari en 26 maart 2020 heeft werkneemster met de bedrijfsarts gesproken. De bedrijfsarts heeft onder meer geconstateerd dat er sprake is van ziekte en dat er sprake is van een arbeidsconflict. Op 19 december 2019 heeft werkneemster een intakegesprek gehad bij de verzuimspecialist voor begeleiding van werkneemster in het kader van spoor 2. Op 20 december 2019 heeft de bedrijfsarts op verzoek van OZHW een inzetbaarheidsprofiel (IZP) opgemaakt. Daarin is onder meer geoordeeld dat werkneemster nog beperkt is voor complexe taken. OZHW heeft  het IZP aan het OZHW-mailadres van werkneemster doorgestuurd. Op 26 maart 2020 heeft OZHW aan werkneemster te kennen gegeven dat de bedrijfsarts de week erna contact met haar opneemt. Werkneemster heeft aangegeven dat zij voor ieder gesprek haar vertrouwenspersoon aanwezig wil hebben, zodat het in verband met corona niet mogelijk is om dit gesprek met de bedrijfsarts te voeren. Per e-mailbericht van 9 april 2020 heeft OZHW de loonbetaling stopgezegd omdat werkneemster zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan schending van de verzuim- en controlevoorschriften omdat zij op 2 april 2020 heeft geweigerd met de bedrijfsarts in gesprek te gaan. Op 7 mei 2020 heeft werkneemster telefonisch contact gehad met de bedrijfsarts, met de vertrouwenspersoon als toehoorder. Bij brief van 4 juni 2020 heeft OZHW aan werkneemster te kennen gegeven dat de loonstop wordt gehandhaafd. Met ingang van 28 april 2020 is aan werkneemster een WIA-uitkering toegekend. Bij beslissing van 19 januari 2021 heeft het UWV aan OZHW toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met werkneemster op te zeggen. Werkneemster vordert OZHW te veroordelen om aan haar te betalen het loon vanaf 2 april 2020 inclusief alle bijbehorende emolumenten en de loonsverhoging en een eenmalige uitkering.

Oordeel

Naar het oordeel van de kantonrechter was OZHW niet gerechtigd een loonstop toe te passen vanaf 2 april 2020 omdat niet gebleken is dat OZHW aan werkneemster voorafgaand een waarschuwing heeft gegeven dat indien zij zich (wederom) niet zou houden aan de op haar rustende re-integratieverplichtingen OZHW zou overgaan tot een loonstop en evenmin is gebleken dat OZHW aan werkneemster vóór 2 april 2020 op andere wijze duidelijk heeft gemaakt dat zij niet voldeed aan de op haar rustende re-integratieverplichtingen. Het had op de weg van OZHW gelegen om dit aan werkneemster duidelijk te maken. Dit geldt temeer nu niet gebleken is dat werkneemster eerder niet zou zijn verschenen op een afspraak met de bedrijfsarts dan wel een gesprek met de bedrijfsarts zou hebben geweigerd. Naar het oordeel van de kantonrechter was OZHW evenmin gerechtigd om vanaf 7 mei 2020 een loonstop toe te passen. Noch OZHW noch de verzuimspecialist heeft deze rapportages en e-mailberichten met werkneemster gedeeld of besproken. Werkneemster was hierdoor niet op de hoogte van hetgeen de verzuimspecialist aan OZHW heeft medegedeeld, zodat zij niet wist dat van werkneemster werd verwacht dat zij op punten zou verbeteren. Dat is pas medio juni 2020 gedaan.  De kantonrechter gaat mee in de stelling van werkneemster dat zij het door de bedrijfsarts op 20 december 2019 opgestelde IZP niet heeft ontvangen. Daardoor heeft zij geen bezwaar kunnen maken en is zij niet in de gelegenheid geweest een nieuw deskundigenoordeel te vragen over haar belastbaarheid. Gelet echter op de WIA-beoordeling van 3 november 2020 waarin de arbeidsdeskundige tot het oordeel is gekomen dat werkneemster 100% arbeidsongeschikt is, is het naar het oordeel van de kantonrechter aannemelijk dat werkneemster ook in de periode kort daarvoor (vanaf 7 mei 2020) niet in staat is geweest mee te werken aan de re-integratie in spoor 2 en is de stelling van OZHW dat er geen sprake was van een ‘niet kunnen’ maar van een ‘niet willen’ onvoldoende onderbouwd.  Gelet op het vorenstaande komt de vordering van werkneemster om OZHW te veroordelen tot betaling van het salaris vanaf 2 april 2020 tot 28 september 2020 inclusief loonsverhoging en eenmalige uitkering voor toewijzing in aanmerking.