Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/De Staat der Nederlanden, meer in het bijzonder het Ministerie van Financiën
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 2 juni 2021
ECLI:NL:RBDHA:2021:5868
Werknemer Belastingdienst vordert de Staat te gelasten aan hem te bevestigen dat hij op grond van artikel 98 ARAR (oud) tot zijn 70ste levensjaar mag doorwerken. De kantonrechter verklaart zich onbevoegd en zendt de zaak door naar de sector bestuursrecht.

Feiten

Werknemer is sinds 1 september 1983 werkzaam (geweest) voor de Staat. In de laatste jaren was hij werkzaam bij de Belastingdienst. Als gevolg van de invoering van de Wnra bestaat er vanaf 1 januari 2020 (van rechtswege) een (civielrechtelijke) arbeidsovereenkomst tussen werknemer en de Staat. Op 19 december 2019 heeft werknemer schriftelijk zijn bezwaar ingediend tegen de Staat, nu hij niet tijdig (voor 1 januari 2020) is voorgelicht over de mogelijkheid een verzoek in te dienen om door te werken na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Op 22 augustus 2020 heeft werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd van 66 jaar en vier maanden bereikt. Met de Staat is afgesproken dat hij daarna nog vier maanden mocht blijven doorwerken. Op 22 december 2020 is de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en de Staat van rechtswege geëindigd. Werknemer vordert primair de Staat te gelasten aan hem te bevestigen dat hij op grond van artikel 98 ARAR (oud) tot zijn zeventigste levensjaar mag doorwerken.

Oordeel

Gelet op de datum van het schriftelijke bezwaar van werknemer (19 december 2019) is in dit geding de voorvraag aan de orde of de kantonrechter in deze zaak de bevoegde rechter is of dat de bestuursrechter in dit geval de bevoegde rechter is om van dit geschil kennis te nemen. De kantonrechter oordeelt ten aanzien van deze voorvraag als volgt. Op 1 januari 2020 is de Wnra in werking getreden. Vanaf dat moment is de rechtspositie van veel ambtenaren gewijzigd, in die zin dat zij vanaf dat moment werkzaam zijn op basis van een civielrechtelijke arbeidsovereenkomst. Het overgangsrecht op dit punt is vastgelegd in onder meer artikel 16 van de Ambtenarenwet 2017. Hierin is bepaald dat besluiten die zijn genomen vóór 1 januari 2020, hun geldigheid behouden en dat procedures over die besluiten op grond van het bestuursrecht worden voortgezet. Doordat werknemer vóór 1 januari 2020 bezwaar heeft gemaakt tegen de feitelijke omstandigheid dat hij door de Staat niet tijdig is voorgelicht over de mogelijkheid om het verzoek in te dienen om door te werken na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en doordat de Staat ook niet vóór 1 januari 2020 heeft beslist op het met dit nalaten samenhangende verzoek van werknemer om na 22 augustus 2020 – de datum waarop werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt – te mogen doorwerken, is werknemer geraakt in zijn (financiële) belangen. Met inwerkingtreding van de Wnra bestaat na 1 januari 2020 immers niet meer de mogelijkheid voor werknemer om na het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd door te blijven werken voor de Staat. Anders dan onder het ARAR moeten werkgever en werknemer onder de Wnra daar gezamenlijk overeenstemming over hebben bereikt. Met het bezwaar van 19 december 2019 en het daarmee samenhangende verzoek op grond van artikel 98 onder h ARAR heeft werknemer de op grond van de Awb en de Ambtenarenwet correcte route ingeslagen. Bij de mondelinge behandeling heeft werknemer verzocht om de zaak door te zenden naar de bestuursrechter van de rechtbank Den Haag. De Staat heeft zich neergelegd bij dat verzoek. De kantonrechter verklaart zich onbevoegd en zendt de zaak door naar de sector bestuursrecht.