Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 25 mei 2021
ECLI:NL:GHSHE:2021:1526
Feiten
Werknemer is van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2012 bij VDNS B.V. (hierna: VDNS) in dienst geweest in de functie van autoverkoper en verdiende jaarlijks ruim € 80.000. Werknemer is tijdens zijn dienstverband met VNDS op 5 december 2012 ziek geworden en arbeidsongeschikt gebleven. Na zijn dienstverband met VDNS is aan werknemer een WIA-uitkering toegekend met ingang van 3 december 2014. De in de bedrijfstak verplichte verzekeringen die in de toepasselijke cao zijn geregeld worden uitgevoerd door N.V. Schadeverzekering Metaal en Technische Bedrijfstakken (hierna: Schadeverzekering). In mei 2012 heeft Schadeverzekering een brief gestuurd aan VDNS waarin Schadeverzekering erop wijst dat het inkomen van werknemers voor arbeidsongeschiktheid verzekerd is tot € 50.000 en dat werknemers met een hoger inkomen flink in inkomen terug kunnen vallen en dit apart verzekerd kan worden met een WIA-excedentverzekering. Verder staat in die brief vermeld dat de WIA-excedentverzekering een aanvulling is op de WIA-bodemverzekering en de WGA-hiaatverzekering en dat het een goede arbeidsvoorwaarde is. Tussen partijen staat vast dat dit een vrijwillige verzekering is. Er is geen WIA-excedentverzekering gesloten voor werknemer. Partijen hebben op 31 december 2012 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin een finaal kwijtingsbeding is opgenomen. Werknemer heeft onder meer gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat VDNS is tekortgeschoten in haar verplichtingen c.q. onrechtmatig heeft gehandeld jegens werknemer vanwege het ontbreken van een WIA-excedentverzekering en dat werknemer hierdoor schade lijdt die VDNS moet vergoeden. De kantonrechter heeft bij vonnis van 26 september 2019 de vorderingen van werknemer afgewezen. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat de vorderingen van werknemer afstuiten op de finale kwijting die hij in de vaststellingsovereenkomst heeft gegeven aan VDNS.
Oordeel
Strijd met goed werkgeverschap en vernietiging vaststellingsovereenkomst
Het hof acht nadere bewijslevering nodig. Wanneer werknemer slaagt in de bewijslevering dan is het hof van oordeel dat VDNS heeft gehandeld in strijd met goed werkgeverschap, zelfs als zij niet op de hoogte zou zijn geweest van de medische problemen van werknemer. Ook de vraag of de vaststellingsovereenkomst onder invloed van dwaling tot stand is gekomen en werknemer zich terecht beroept op vernietiging van de vaststellingsovereenkomst, is afhankelijk van de vraag wat tijdens het dienstverband is besproken over de WIA-excedentverzekering.
Finale kwijting in vaststellingsovereenkomst
Het hof stelt vast dat de Hoge Raad in het arrest van 14 februari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:260), anders dan werknemer meent, heel beperkt is ingegaan op de finale kwijting. Waarschijnlijk heeft werknemer het oog op het arrest van 22 juni 2018 (ECLI:NL:HR:2018:975) waarin de Hoge Raad wel iets heeft overwogen over de bewijskracht. Het hof is van oordeel dat het standpunt van werknemer op een te beperkte lezing van dat arrest berust. Waar het nu om gaat, is of partijen elkaar alleen finale kwijting hebben verleend ter zake van de eindafrekening en ter zake van eventuele vorderingen met betrekking tot (de wijze van) het eindigen van de arbeidsovereenkomst, of dat het de bedoeling was om voor eens en altijd alle mogelijk nog niet te voorziene geschilpunten te regelen. Het hof gaat uit van dat laatste. Dat kan worden afgeleid uit de formulering van artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst, te weten dat partijen ‘uit hoofde van het dienstverband over en weer niets meer van elkaar hebben te vorderen’ en uit de omstandigheid dat wat dat betreft geen enkel voorbehoud is gemaakt, terwijl beide partijen werden bijgestaan door juridisch adviseurs. Minstens zo belangrijk acht het hof hetgeen na de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst is gebeurd. Uit het gedrag van werknemer dient te worden afgeleid dat hij zelf de vaststellingsovereenkomst en de kwijtingsclausule zo heeft opgevat, dat partijen definitief niets meer van elkaar te vorderen hadden en dat het ging om een finale regeling.