Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 11 juni 2021
ECLI:NL:RBMNE:2021:2422
Werkgeefster mag kosten voor begeleiding tijdens BBL-opleiding niet als inzetbaarheidskosten in mindering brengen op de transitievergoeding nu niet is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 2 en 4 van het Besluit in mindering brengen kosten op transitievergoeding.

Feiten

Werkneemster is op 1 september 2018 bij werkgeefster in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 maart 2019, die aansluitend is verlengd tot en met 31 december 2020. Het laatstelijk verdiende salaris bedroeg per maand bruto € 1.665,26 inclusief emolumenten. Op de dienstbetrekking is de collectieve arbeidsovereenkomst Gehandicaptenzorg van toepassing. Vanaf 12 september 2018 volgde werkneemster een BBL-opleiding. Deze opleiding heeft zij op 2 juli 2020 met goed gevolg afgerond. Op 26 november 2020 heeft werkgeefster aan werkneemster laten weten dat de arbeidsovereenkomst na 31 december 2020 niet wordt voorgezet. Werkneemster stelt zich op het standpunt dat zij op grond van artikel 7:673 lid 2 BW recht heeft op een transitievergoeding (ter hoogte van € 1.295,20 bruto), nu de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en het dienstverband door werkgeefster is opgezegd. Werkgeefster is tot op heden niet overgegaan tot het uitbetalen van de transitievergoeding, volgens werkneemster omdat werkgeefster inzetbaarheidskosten in mindering brengt op de verschuldigde transitievergoeding. Werkneemster stelt zich op het standpunt dat dit op grond van artikel 4 lid 1 van het Besluit in mindering brengen kosten op transitievergoeding niet kan, omdat de arbeidsovereenkomst na afronding van de BBL-opleiding is voortgezet. Werkgeefster heeft geen verweerschrift ingediend en is niet verschenen, terwijl de oproeping op juiste wijze is geschied.

Oordeel

De kosten in verband met de BBL-opleiding die werkneemster tijdens haar dienstverband heeft gevolgd, kunnen in mindering worden gebracht op de transitievergoeding wanneer aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 4 van het Besluit is voldaan. De kantonrechter is echter met werkneemster van oordeel dat niet aan deze voorwaarden is voldaan. Artikel 4 van het Besluit vereist immers dat (1) de arbeidsovereenkomst is aangegaan om de werknemer in de gelegenheid te stellen die opleiding te volgen en (2) de arbeidsovereenkomst na afronding van die opleiding, of na tussentijdse beëindiging daarvan, niet, of met een tussenpoos van meer dan zes maanden, wordt voortgezet. Nog daargelaten of de arbeidsovereenkomst is aangegaan om werkneemster in de gelegenheid te stellen een opleiding te volgen, is tussen partijen niet in geschil dat de arbeidsovereenkomst na het afronden van de BBL-opleiding nog bijna zes maanden heeft voortgeduurd. Dit betekent dat op grond van artikel 4 van het Besluit de door werkgeefster genoemde inzetbaarheidskosten niet in mindering gebracht kunnen worden op de transitievergoeding. Evenmin kunnen de door werkgeefster genoemde inzetbaarheidskosten op grond van artikel 2 van het Besluit in mindering worden gebracht op de transitievergoeding. Daarvoor dient namelijk aan de acht voorwaarden zoals genoemd in lid 1 van artikel 2 van het Besluit te zijn voldaan. Dat aan al deze voorwaarden is voldaan is de kantonrechter niet gebleken. Zo is bijvoorbeeld niet gesteld en gebleken dat de kosten die door werkgeefster in mindering zijn gebracht op de transitievergoeding zijn gemaakt nadat deze kosten zijn gespecificeerd en schriftelijk zijn meegedeeld aan werkneemster. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde transitievergoeding ter hoogte van € 1.295,20 bruto toewijsbaar is.