Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werknemer
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 2 juli 2021
ECLI:NL:RBROT:2021:6552
Studiekostenbeding wordt rechtsgeldig bevonden ondanks ontbreken glijdende schaal, omdat werkgever geen baat heeft gehad van de studie. Werknemer moet alle studiekosten terugbetalen.

Feiten

Werknemer is in september 2014 bij werkgeefster in dienst getreden in de functie van salesmanager. Op 25 juni 2015 heeft een evaluatiegesprek plaatsgevonden tussen werknemer en zijn voormalig leidinggevende. In het gesprek heeft werknemer aangegeven interesse te hebben in een deeltijdmaster bedrijfskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. De kosten van deze opleiding bedroegen € 32.850. Werkgeefster is akkoord gegaan met de opleiding. In de periode vanaf augustus 2015 tot en met 5 januari 2017 heeft werkgeefster de door de Erasmus Universiteit Rotterdam bij haar gefactureerde bedragen voor de voor werknemer gevolgde studie ad in totaal € 32.850 betaald. In 2015 heeft werknemer aan werkgeefster een eigen bijdrage betaald van € 6.000 en in 2016 heeft werknemer een eigen bijdrage van € 6.250 aan werkgeefster betaald. De arbeidsovereenkomst is op initiatief van werknemer met ingang van 1 maart 2019 geëindigd. Werknemer heeft de studie niet afgerond. Bij e-mail van 6 juni 2019 heeft werknemer werkgeefster bericht dat hij niet in de mogelijkheid is om de studiekosten direct te voldoen. Daarom heeft hij voorgesteld maandelijks een betaling te doen. Ook geeft hij aan dat de Erasmus Universiteit Rotterdam 50% van de totale studiekosten som gaat terugbetalen. Bij e-mail van 18 december 2019 is aan werknemer geschreven dat werkgever op korte termijn wil weten of de Erasmus Universiteit Rotterdam gaat betalen en wanneer, omdat werkgeefster anders genoodzaakt is dit bedrag bij werknemer te vorderen. Werknemer heeft, naast de (gedeeltelijke) betaling aan werkgeefster van zijn eigen bijdrage in deze kosten ad € 12.500, een totaalbedrag van € 4.500 aan studiekosten aan werkgeefster terugbetaald. Werkgeefster vordert werknemer te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 15.500 aan hoofdsom en € 2.500,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Oordeel

De kantonrechter overweegt dat op grond hetgeen partijen naar voren hebben gebracht er in rechte van wordt uitgegaan dat partijen met elkaar zijn overeengekomen dat bij vertrek voor afronding van de studie werknemer het volledige bedrag aan studiekosten retour betaalt aan werkgeefster. Na afronding van de studie geldt een terugbetalingstermijn van vier jaar. Werkgeefster betaalt € 20.000 en werknemer betaalt de rest, €12.850. Vervolgens is de vraag of dit studiekostenbeding rechtsgeldig is. De kantonrechter acht in de onderhavige specifieke situatie het studiekostenbeding, hoewel daarin niet is voorzien in een ‘glijdende schaal’ tijdens de studie, niet in strijd met het ‘baatperiode-criterium’ uit het ‘Muller/Van Opzeeland-arrest. De studie Bedrijfskunde was geen studie die verplicht was of noodzakelijk voor het kunnen uitoefenen van werknemers functie. Integendeel, werkgeefster maakte bij wijze van uitzondering mogelijk dat werknemer een door hem gekozen studie kon volgen. Partijen twisten over de vraag of werkgeefster feitelijk baat heeft gehad bij de studie van werknemer. Naar het oordeel van de kantonrechter lag het op de weg van werknemer om inzichtelijk te maken op welke wijze hij de tijdens het volgen van zijn studie opgedane kennis en vaardigheden toepaste bij de uitoefening van zijn functie. De blote stelling dat hij dat deed, acht de kantonrechter onvoldoende. Ook is werknemer niet begonnen aan de afstudeeropdracht die hij voor werkgeefster zou verrichten. Bovendien oordeelt de kantonrechter dat voldaan is aan het zogenoemde kenbaarheidsvereiste. Gelet op hetgeen vooraf is gegaan aan de totstandkoming van het studiekostenbeding, wordt werknemer geacht, mede gelet op het feit dat hij hoog opgeleid is, de consequenties van het studiekostenbeding te hebben kunnen overzien. Dit blijkt overigens ook uit het feit dat hij aanvankelijk niet betwistte dat hij de studiekosten moest terugbetalen en – zoals ter zitting is gebleken – met zijn nieuwe werkgeefster wilde afspreken dat zij die studiekosten aan werkgeefster zou betalen.  De kantonrechter acht het studiekostenbeding dan ook rechtsgeldig. Op grond hiervan acht de kantonrechter het niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat het studiekostenbeding tussen partijen onverkort geldt en werknemer de door werkgeefster voor hem betaalde studiekosten volledig moet terugbetalen aan werkgeefster.