Rechtspraak
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 21 mei 2021
ECLI:NL:RBGEL:2021:3292
Feiten
Werkneemster is op 14 oktober 2019 in dienst getreden bij werkgeefster, een uitzendonderneming. Werkneemster heeft haar werkzaamheden uitgevoerd bij Champi-mer. Op de overeenkomst is de ABU-cao van toepassing. In september 2020 is werkneemster tijdelijk niet werkzaam in opdracht van werkgeefster in verband met verblijf in het buitenland. Op 2 oktober 2020 wordt tussen partijen opnieuw een overeenkomst gesloten die inhoudelijk overeenkomt met de overeenkomst van 14 oktober 2019. Werkneemster verrichtte haar werkzaamheden in ploegendienst. Tussen partijen is discussie ontstaan over de aanvang van de werkzaamheden, transport en de beschikbaarheid van werkneemster. Vanaf 7 december 2020 heeft werkgeefster geen salaris meer voldaan. Uit een schrijven van 20 april 2021 blijkt dat werkneemster bij inlener niet langer werd ingepland in verband met gebrek aan flexibiliteit in haar werktijden. In deze procedure verzoekt werkneemster vernietiging/nietigverklaring van het ontslag c.q. de opzegging en doorbetaling van het loon, alsmede werkgeefster te gebieden om een aanbod voor een vaste urenomvang te doen, die ten minste of gelijk is aan de gemiddelde omvang van de arbeid in de periode van 14 oktober 2019 tot 14 oktober 2020.
Oordeel
De kantonrechter overweegt allereerst dat de overeenkomst tussen partijen moet worden gekwalificeerd als een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 7:690 BW. Werkneemster was werkzaam in fase A nu zij niet meer dan 78 weken voor werkgeefster heeft gewerkt (art. 10 lid 1 ABU-cao). In tegenstelling tot hetgeen werkneemster heeft gesteld, is de overeenkomst aangegaan voor de duur van een week. De overeenkomst is vervolgens tot 7 december 2020 telkens met een week verlengd. Tussen partijen is niet in geschil dat de overeenkomst op 7 december 2020 is geëindigd en de kantonrechter volgt werkneemster niet in haar standpunt dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd. Zoals hiervoor reeds is geoordeeld is de overeenkomst tussen partijen aangegaan telkens voor de duur van een week. Nu werkneemster na 6 december 2020 geen werkzaamheden meer heeft verricht, is de overeenkomst als gevolg daarvan op 7 december 2020 niet verlengd en derhalve van rechtswege geëindigd. Het verzoek van werkneemster tot vernietiging althans nietigverklaring van de opzegging, wordt derhalve afgewezen. Datzelfde geldt voor de daarmee samenhangende verzoeken tot loondoorbetaling en de betaling van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Voorts is de kantonrechter van oordeel dat werkneemster geen aanspraak heeft op een transitievergoeding. Nadat inlener Champi-mer heeft aangegeven dat zij werkneemster niet meer wenste in te plannen heeft werkgeefster aan werkneemster bericht dat zij vanaf 7 december 2020 werkzaamheden kon verrichten bij DHL. Werkneemster heeft dit werkaanbod van werkgeefster niet aanvaard omdat dit volgens haar geen passend aanbod was. De kantonrechter volgt werkneemster hierin niet. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is voldaan aan het vereiste dat het dienstverband op initiatief van werkgeefster aansluitend niet is voortgezet. Doordat werkneemster het werkaanbod van werkgeefster bij DHL heeft afgeslagen, is de arbeidsovereenkomst immers niet voortgezet. Tot slot oordeelt de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat werkgeefster tijdig aan werkneemster een aanbod overeenkomstig artikel 7:628a lid 5 BW heeft gedaan. Dit betekent dat werkgeefster gehouden is om aan werkneemster over de periode 14 oktober 2020 tot 7 december 2020 (in totaal 7,5 week) het salaris te betalen gelijk aan de urenomvang over de periode 14 oktober 2019 tot 14 oktober 2020. Nu werkneemster niet heeft weersproken dat de arbeidsomvang 30,6 uur per week bedroeg, gaat de kantonrechter bij de berekening daarvan uit.