Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 28 december 2020
ECLI:NL:RBROT:2020:13305
Feiten
Werknemer is per 1 januari 2020 in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van ‘deskundig toezichthouder asbestverwijdering’ op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar. Werknemer moet zich op basis van de arbeidsovereenkomst houden aan diverse ‘reglementen’ (onder meer voor de terbeschikkingstelling van een bedrijfsauto). Overtreding daarvan zal voor werkgeefster een dringende reden vormen voor ontslag op staande voet. Op 21 januari 2020 heeft werkgeefster een bedrijfsauto met tankpas aan werknemer verstrekt. Werknemer is nadien door zijn leidinggevende gewaarschuwd dat het niet is toegestaan om de bedrijfsauto privé te gebruiken. Op 14 april 2020 is werknemer uitgevallen wegens arbeidsongeschiktheid door ziekte. Hierop heeft werknemer zijn bedrijfsauto moeten inleveren. De tankpas heeft hij niet ingeleverd. Op 13 augustus 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden op kantoor tussen werknemer en werkgeefster met betrekking tot achttien tankbeurten in de periode van 9 april 2020 tot en met 30 juli 2020 met een gezamenlijk beloop van € 778,60, afgerekend met de tankpas. Werknemer heeft erkend de tankpas, zonder toestemming, te hebben gebruikt voor eigen gebruik en is op staande voet ontslagen. Werknemer berust in het einde van het dienstverband, maar verzoekt de kantonrechter wel om voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven en derhalve tot onregelmatige opzegging heeft geleid. Hij maakt daarmee aanspraak op uitbetaling van het loon over de opzegtermijn, de transitievergoeding en een billijke vergoeding. Hij stelt dat hij de tankpas heeft gebruikt om in verband met zijn uitval door ziekte therapeuten te bezoeken, terwijl hem nooit kenbaar is gemaakt dat dit niet was toegestaan. Het ontslag zou tevens niet onverwijld zijn, nu het tanken zich al voordeed vanaf april 2020. Volgens werknemer zijn de uitval door ziekte en de reeds verstoorde arbeidsverhoudingen, waarover werkgeefster het gesprek niet wil aangaan, alsmede zijn boventalligheid, de werkelijke redenen geweest voor zijn ontslag. Werkgeefster voert verweer en stelt een tegenverzoek in. Zij stelt dat werknemer haar door opzet of schuld een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen en dat hij op basis daarvan een vergoeding verschuldigd is.
Oordeel
De kantonrechter is van oordeel dat het, in tegenstelling tot de regels uit het reglement, gebruiken van de tankpas voor privédoeleinden zonder meer een dringende reden oplevert en ernstig verwijtbaar is. Het argument dat ziet op het gebruik van de tankpas voor bezoek aan therapeuten in combinatie met het ontbreken van regelgeving daaromtrent, kan werknemer niet baten. Werknemer had moeten begrijpen dat hij, nadat de bedrijfsauto was ingenomen, de tankpas niet voor zichzelf mocht gebruiken. Werknemer is tevens al vaker aangesproken door werkgever dat hij de bedrijfsauto niet mocht gebruiken om met een omweg naar huis te rijden om zijn kinderen op te halen. Werknemer wordt tevens niet gevolgd in zijn betoog dat niet onverwijld is opgezegd. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat zijn leidinggevende voor het eerst op 10 augustus 2020 kennisnam van het gebruik van de tankpas in de periode van zijn afwezigheid door ziekte. Werknemer is vervolgens nog diezelfde dag opgeroepen om hierover uitleg te geven, welk gesprek op 13 augustus 2020 heeft plaatsgevonden. Direct na dat gesprek is overgegaan tot ontslag op staande voet. Het ontslag op staande voet is dus terecht gegeven en houdt stand. Het tegenverzoek van werkgeefster wordt toegewezen. Die vergoeding betreft € 4.750,66 bruto, het bedrag gelijk aan het loon over de periode van 13 augustus 2020 tot en met 30 september 2020.