Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 30 juni 2021
ECLI:NL:RBLIM:2021:5429
Feiten
Werkneemster is met ingang van 1 juni 2007 in dienst getreden van Stichting Levanto Groep (hierna: Levanto) in de functie van persoonlijk begeleider. Na een periode van langdurige arbeidsongeschiktheid heeft werkneemster in 2017 haar werk weer hervat. Vanaf 2017 heeft werkneemster meerdere malen tevergeefs gesolliciteerd op interne vacatures. In juli 2018 heeft werkneemster aan Levanto laten weten dat zij erg veel wordt ingepland als verzorgende in plaats van persoonlijk begeleider en dat zij dat niet prettig vindt. Levanto heeft daarop gereageerd door aan te geven dat dit te maken heeft met een correctie op de roosters en dat dit vanaf september wordt aangepast. Op 14 september 2020 heeft werkneemster zich ziek gemeld. Uit de probleemanalyse van de bedrijfsarts op 20 oktober 2020 volgt dat sprake is van werkgerelateerd verzuim vanwege het ontbreken van een match tussen de persoon en de te verrichten verzorgingstaken. In december 2020 wordt werkneemster door een psycholoog gediagnostiseerd op een lichte depressieve stemmingsstoornis. Levanto heeft werkneemster op 28 januari 2021 opgeroepen om passend werk te verrichten vanaf maandag 1 februari 2021. Uit een door werkneemster aangevraagd deskundigenadvies van 2 april 2021 volgt dat de re-integratie-inspanningen van Levanto voldoende zijn. Het aangeboden werk wordt echter niet passend geacht. Uit arbeidsdeskundig onderzoek van mei 2021 volgt dat spoor 2 ingezet moet worden. Werkneemster verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden en Levanto te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 51.253,65.
Oordeel
De kantonrechter overweegt dat omdat Levanto werkneemster gedurende enkele jaren en voor een belangrijk deel van de arbeidstijd ingezet heeft in taken van lager niveau dan haar eigen functie zij in feite te werk is gesteld in een andere functie dan die van persoonlijk begeleider. Omdat werkneemster geen gehoor vond bij Levanto met haar pogingen om uit de situatie te geraken (door middel van interne sollicitaties) liep zij bij Levanto tegen een ‘muur’ op. Levanto heeft dit probleem niet gezien of niet willen zien, terwijl werkneemster toch genoeg signalen heeft afgegeven dat zij zich niet meer op haar plek voelde. Er is echter onvoldoende onderbouwing voor het standpunt van werkneemster dat de arbeidsongeschiktheid uitsluitend is veroorzaakt door het werk. De onwelwillende houding van Levanto heeft daar echter wel aan bijgedragen. De kantonrechter acht dit ernstig verwijtbaar handelen dan wel nalaten door Levanto. Vastgesteld kan worden dat Levanto haar re-integratieverplichtingen grotendeels is nagekomen. Dit volgt uit het deskundigenadvies van 2 april 2021. Wel heeft Levanto werkneemster kort tijd tewerkgesteld in niet passende arbeid. Dat is verwijtbaar. Maar gelet op de korte duur en de beperkte wekelijkse arbeidsomvang is dit op zichzelf niet ernstig verwijtbaar, maar dit heeft wel bijgedragen aan de eerder vastgestelde ernstige verwijtbaarheid. Wat Levanto daartegen in heeft gebracht leidt niet tot een ander oordeel. Het instructierecht kan geen grondslag zijn om een werknemer structureel te belasten met andere taken dan die behoren tot de overeengekomen functie. Het instructierecht is immers begrensd door de arbeidsovereenkomst zelf en de daarin vervatte functie. Bovendien is niet in geschil dat werkneemster gevolg heeft gegeven aan de instructies van Levanto. Omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen is Levanto een billijke vergoeding en een transitievergoeding verschuldigd. De kantonrechter acht aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst nog had voortgeduurd als Levanto niet ernstig verwijtbaar had gehandeld. Uitgaande van de huidige situatie had werkneemster in elk geval gebruik kunnen maken van re-integratiemogelijkheden in spoor 2. Indien dat zou slagen, zou de band met Levanto en werkneemster hoogstens nog een contractuele zijn en wellicht zou de arbeidsovereenkomst dan na verloop van tijd voortgezet worden bij een ander. Daarom acht de kantonrechter een periode van een jaar aannemelijk. Verder neemt de kantonrechter de onwelwillende houding van Levanto jegens werkneemster in aanmerking. Een billijke vergoeding ter hoogte van € 24.000 acht de kantonrechter passend.