Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 13 april 2021
ECLI:NL:RBDHA:2021:8501
Feiten
Tussen de gemeente Rotterdam, Thuiszorg Vida Care B.V. (hierna: Vida Care) en werkneemster is op of omstreeks 2 november 2020 een proefplaatsingsovereenkomst, met behoud van bijstandsuitkering, gesloten met ingang van 2 november 2020 tot 30 november 2020. Hierbij is de intentie uitgesproken om na proefplaatsing een arbeidsovereenkomst aan te bieden. De proefplaatsing zou na 30 november 2020 van rechtswege eindigen. De proefplaatsing als zodanig is geen arbeidsovereenkomst. Op 12 februari 2021 heeft werkneemster een brief verzonden aan Vida Care, waarin zij stelt dat na 30 november 2020 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, omdat Vida Care werkneemster de werkzaamheden heeft laten voortzetten en sprake is geweest van een gezagsverhouding. Vida Care heeft de stelling van werkneemster betwist. Volgens Vida Care is verzoekster na 30 november 2020 weliswaar op haar kantoor verschenen en heeft zij taken verricht, maar was dit vrijwillig en op initiatief van werkneemster. Werkneemster verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen partijen is ontstaan. Daarnaast verzoekt zij tot wedertewerkstelling en Vida Care te veroordelen tot betaling van het brutomaandsalaris ten bedrage van € 1.940,07. Volgens Vida Care is geen sprake van een arbeidsovereenkomst. Zij stelt dat geen sprake was van een gezagsverhouding, maar van vrijwilligheid. Tevens zou geen sprake zijn geweest van het uitvoeren van arbeid in de zin van een arbeidsovereenkomst. Ten derde heeft Vida Care nooit loon betaald.
Oordeel
De kantonrechter dient de vraag te beantwoorden of tussen partijen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Werkneemster stelt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Ter onderbouwing van haar stelling heeft zij gewezen op screenshots van conversaties tussen haar en medewerkers van Vida Care die hebben plaatsgevonden in december 2020. Uit die conversaties kan onder meer afgeleid worden dat Vida Care op 4 december 2020 aan werkneemster heeft gevraagd om ‘een nieuwe point’ en ‘een zorgdomein’ in te voeren. Vervolgens is haar gevraagd om in het weekend van 12 en 13 december 2020 de telefoon van Vida Care bij zich te houden als back-up. Ook heeft werkneemster diverse keren aan Vida Care te kennen gegeven dat zij later op kantoor zou zijn, waar Vida Care met ‘ok’ op heeft geantwoord. Het had volgens de kantonrechter op de weg van Vida Care gelegen om de stelling van werkneemster gemotiveerd te betwisten. Dat heeft Vida Care niet, althans onvoldoende, gedaan. De stelling dat werkneemster na 30 november op basis van vrijwilligheid op kantoor verscheen, is door Vida Care onvoldoende onderbouwd. Gelet op de onderbouwing van werkneemster en de conversaties waaruit blijkt dat meerdere werkinstructies zijn gegeven aan werkneemster, had dit wel van Vida Care verwacht mogen worden. De kantonrechter verwerpt het verweer van Vida Care dan ook en is met werkneemster van oordeel dat zij na 30 november 2020 werkzaamheden heeft uitgevoerd op instructie en onder gezag van Vida Care. Daarmee is voldaan aan de elementen gezag en arbeid. Ten aanzien van het loon overweegt de kantonrechter als volgt. Vast staat dat de proefplaatsing per 30 november 2020 is geëindigd. Bij de werkzaamheden die werkneemster daarna is blijven verrichten, is zij in dienst geweest van Vida Care (zoals hiervoor overwogen). In dat kader was Vida Care verplicht om werkneemster voor deze werkzaamheden te betalen. Daarmee is ook voldaan aan het element ‘loon’. Dat Vida Care werkneemster niet expliciet een arbeidsovereenkomst heeft aangeboden, doet niet aan het voorgaande af. Tussen werkneemster en Vida Care is dus (vanaf 1 december 2020) een arbeidsovereenkomst (voor onbepaalde tijd) ontstaan. De verklaring voor recht wordt daarom toegewezen. Ook de vorderingen tot wedertewerkstelling en betaling van het salaris worden toegewezen.