Rechtspraak
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Groningen), 4 augustus 2021
ECLI:NL:RBNNE:2021:3274
Feiten
X is vanaf 1980 werkzaam in de Nederlandse bouwwereld en exploiteert sinds 15 januari 2013 als zzp’er een bouwbedrijf waarmee hij onder andere loodgieterswerkzaamheden verricht. Op 4 oktober is tussen X en Bouwprofs Interim B.V. (hierna: Bouwprofs) een schriftelijke overeenkomst gesloten, overeenkomst van opdracht genoemd, ten behoeve van het zelfstandig verrichten van loodgieterswerkzaamheden bij klanten van Bouwprofs. Hierna heeft X als zzp'er bij een aantal opdrachtgevers van Bouwprofs werkzaamheden verricht. Hiertoe heeft Bouwprofs ook een overeenkomst van opdracht gesloten met de betreffende opdrachtgevers. Bouwprofs en X hebben op 31 januari 2020 een tweede schriftelijke overeenkomst van opdracht gesloten voor de periode vanaf 3 februari 2020 tot 12 mei 2020. Op de overeenkomst is onder meer een non-concurrentiebeding van toepassing, waaraan een boetebeding is gekoppeld. Gelijktijdig met het sluiten van deze overeenkomst heeft Bouwprofs op 21 januari 2020 een (samenhangende) overeenkomst van opdracht gesloten met haar klant (hierna: opdrachtgever), voor de periode van 3 februari tot 15 mei 2020. Op basis van de hiervoor genoemde overeenkomsten is X vanaf week 6 van 2020 ten behoeve van opdrachtgever werkzaamheden gaan verrichten. Gedurende die periode was hij eveneens, via Bouwprofs, werkzaam voor URA Projectmanagement. Hiertoe is een aparte overeenkomst van opdracht gesloten. Na het ontstaan van een conflict met X over looninhouding heeft Bouwprofs de samenwerking met hem per/omstreeks 6 april 2020 stopgezet. Hierna is X in mei 2020 via Regulier Bouw weer aan de slag gegaan voor opdrachtgever. De advocaat van Bouwprofs heeft X bij brief van 15 juni 2020 aangeschreven op overtreding van het concurrentiebeding in de (tweede) overeenkomst. Bouwprofs verzoekt de rechtbank X te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 55.000 aan contractuele boetes voor de overtreding van het concurrentiebeding. X voert verweer. Daarnaast verzoekt hij voor recht te verklaren dat het concurrentiebeding nietig is.
Oordeel
De rechtbank oordeelt over de rechtsgeldigheid van het concurrentiebeding. Hiertoe heeft X meerdere argumenten aangevoerd. Allereerst zou sprake zijn van misbruik van omstandigheden. Dit argument is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. X wijst op zijn laaggeletterdheid, maar dit betekent niet per se dat hij ten opzichte van zijn wederpartij de zwakke(re) partij is die hoe dan ook bijzondere bescherming behoeft. De rechtbank neemt hierbij mee dat X inmiddels al zo’n 40 jaar in de (Nederlandse) bouwwereld werkt en dat Bouwprofs niet bekend was of had moeten zijn met de (vermeende) kwetsbare positie van X. Ten tweede wijst X op de vorm van de overeenkomst en stelt hij dat sprake is van een tijdelijke arbeidsovereenkomst en dat op basis daarvan geen concurrentiebeding kan worden opgenomen. Ook dit verweer kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Hierover is al eerder in het incidenteel vonnis van 13 januari jl. geoordeeld, dus verwijst de rechtbank naar dat vonnis. De rechtbank voegt daar onder meer nog aan toe dat X werkzaamheden voor meerdere opdrachtgevers van Bouwprofs tegelijk verrichtte, wat op het bestaan van een opdrachtrelatie wijst. Voor overeenkomstige toepassing van artikel 7:653 lid 2 BW bij een overeenkomst van opdracht, ziet de rechtbank geen grond. De door X aangehaalde uitspraak in dat kader zag op het schriftelijkheidsvereiste en betrof een wezenlijk andere casus. Ten derde voert X aan dat het concurrentiebeding in strijd is met artikel 9a Waadi en daarom nietig is. Dit verweer slaagt wel. Naar het oordeel van de rechtbank, gebaseerd op jurisprudentie, zijn de Uitzendrichtlijn en de Waadi ook van toepassing op arbeidskrachten die een arbeidsverhouding hebben met een uitzendbureau, niet zijnde een arbeidsovereenkomst. Ook wanneer een uitzendbureau een zelfstandige (zzp’er) krachtens een overeenkomst van opdracht ter beschikking stelt aan een inlenende onderneming om daar onder leiding en toezicht van deze inlener te werken zijn de Uitzendrichtlijn en de Waadi van toepassing. Naar het oordeel van de rechtbank was ten aanzien van X sprake van een arbeidsverhouding met Bouwprofs als hiervoor bedoeld, nu hij (1) voor bepaalde tijd (2) ter beschikking was gesteld aan een ander, opdrachtgever, (3) prestaties bij opdrachtgever leverde in de vorm van loodgieterswerkzaamheden en (4) daarvoor een vergoeding ontving, (5) waarbij opdrachtgever als inlener leiding en toezicht uitoefende. Ten aanzien van dat laatste staat immers vast dat X werkzaam was op een bepaald project van opdrachtgever, zijn werkzaamheden aldaar waren ingebed in het hele project, hij dagelijks van de uitvoerder hoorde wat hij moest doen en dat opdrachtgever ook de kwaliteit van zijn werk beoordeelde. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat in dit geval het belemmeringsverbod van artikel 9a Waadi ook van toepassing was. Het in de overeenkomst opgenomen concurrentiebeding bevat een zodanige belemmering, is daarmee in strijd met artikel 9a Waadi en moet daarom als nietig worden beschouwd. Bouwprofs kan zich tegenover X dan ook niet op het concurrentiebeding beroepen en heeft dit beding dus ten onrechte tegen hem ingeroepen.