Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Dordrecht), 24 augustus 2021
ECLI:NL:RBROT:2021:8415
Feiten
Werknemer is sinds 1 februari 1992 in dienst van (de rechtsvoorganger van) Beka Nederland B.V. (hierna: Beka). Op 3 maart 2020 heeft werknemer zich ziekgemeld, waarop per 6 oktober 2020 zijn loon is stopgezet, omdat werknemer volgens Beka weigerde aan te vangen met zijn re-integratie. Vervolgens heeft Beka een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV en gevraagd of werknemer voldoende meewerkte aan zijn re-integratie. In afwachting van dit deskundigenoordeel heeft Beka het loon van werknemer bij voorschot betaald. Op 16 december 2020 heeft het UWV geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van werknemer onvoldoende zijn. Beka heeft toen de loondoorbetaling aan werknemer stopgezet en aangekondigd de betaalde voorschotten op het loon te gaan verrekenen. Werknemer heeft na het oordeel van het UWV zijn re-integratietaken weer opgepakt, waarna Beka de loondoorbetaling weer heeft opgestart. Begin januari 2021 heeft werknemer zich weer ziekgemeld en gesteld dat hij niet verder kan met zijn re-integratie. Beka heeft vervolgens werknemer verzocht om zijn re-integratiewerkzaamheden op te pakken en laten weten dat de loonsanctie zal worden geëffectueerd als werknemer niet met zijn re-integratie start. Omdat werknemer niet met re-integratiewerkzaamheden is gestart heeft Beka zijn loon wederom stopgezet. Werknemer heeft vervolgens een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV met de vraag of het werk dat hij moet doen passend is. Het UWV heeft geconcludeerd dat werknemer niet geschikt is te achten voor het uitvoeren van de bedongen arbeid. Werknemer heeft Beka vervolgens verzocht om de loonstaking terug te draaien, maar dat heeft Beka geweigerd. Beka heeft vanaf 28 april 2021 weer loon betaald, nadat de bedrijfsarts concludeerde dat het raadzaam was om het tweede spoor te starten en aangaf dat re-integratie in het eerste spoor bij werkgever niet langer haalbaar was. Volgens werknemer is er geen enkele reden geweest voor Beka om zijn loonbetaling en de daaraan verbonden emolumenten te staken. Werknemer vordert dan ook zijn achterstallige salaris vanaf 6 oktober 2020. Beka heeft zich op het standpunt gesteld dat zij op goede gronden de loondoorbetaling heeft gestaakt en is van mening dat de vorderingen van werknemer moeten worden afgewezen.
Oordeel
De procedure betreft een kortgedingprocedure. Op grond van artikel 254 lid 1 Rv is voor toewijzing van een vordering in kort geding vereist dat een eisende partij daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat houdt in dat van de eisende partij niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Een loonvordering is naar zijn aard spoedeisend. Werknemer heeft gesteld dat hij vanaf 6 oktober 2020 zonder inkomen is komen te zitten en onvoldoende in zijn levensonderhoud kan voorzien. In deze procedure is echter gebleken dat Beka per 28 april 2021 weer loon betaalt aan werknemer. Gelet hierop had het op de weg van werknemer gelegen om nader te onderbouwen waarom hij desondanks een spoedeisend belang heeft. Dit heeft hij niet gedaan. Nu werknemer al een aantal maanden weer loon ontvangt en niet onderbouwd heeft dat hij thans niet in zijn levensonderhoud kan voorzien, valt niet in te zien dat hij een bodemprocedure niet kan afwachten. De gevraagde voorzieningen worden daarom bij gebreke van voldoende spoedeisend belang afgewezen.