Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/ werkneemster
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 31 augustus 2021
ECLI:NL:GHARL:2021:8333
Partijen hebben wilsovereenstemming bereikt over het door werkneemster te vergoeden deel van de studiekosten. Vordering tot betaling van studiekosten wordt toegewezen.

Feiten

Werkneemster is vanaf september 2010 werkzaam geweest voor werkgeefster. In de arbeidsovereenkomst staat een studiekostenbeding. Werkneemster heeft in juli 2019 haar arbeidsovereenkomst opgezegd per 30 september 2019. Op 12 september 2019 heeft werkgeefster werkneemster een factuur gestuurd voor de door haar te vergoeden studiekosten, zijnde 66% van de betaalde studiekosten. In een e-mail van 13 september 2019 heeft werkneemster kenbaar gemaakt dat zij de factuur pas na haar indiensttreding per 1 oktober 2019 bij haar nieuwe werkgever zal indienen en dat betaling daarvan dus op zich zal laten wachten. In een e-mail van 4 oktober 2019 heeft werkneemster een aantal vragen gesteld over de terug te betalen studiekosten. In die e-mail staat vermeld dat werkneemster is geschrokken van de hoogte daarvan en dat haar nieuwe werkgever niet bereid is deze te betalen. In een e-mail van 11 oktober 2019 heeft werkneemster bestreden dat zij overeenstemming hebben bereikt over de omvang van de studiekosten en de hoogte van de factuur dan wel de (terug)betaling daarvan. Werkneemster heeft daarin aangedrongen op beantwoording van de op 4 oktober 2019 gestelde vragen. Werkgeefster vordert betaling. De kantonrechter heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen (€ 5.625 ten opzichte van de vordering ter hoogte van € 14.950,69). Werkneemster komt tegen het vonnis in hoger beroep.

Oordeel

Als meest verstrekkend zal het hof de stelling van werkgeefster dat partijen al in september 2019 overeenstemming hebben bereikt over terugbetaling van een deel van de gemaakte studiekosten het eerst beoordelen. Over de totstandkoming heeft werkgeefster aangevoerd dat werkneemster alle stukken die betrekking hadden op de studiekosten heeft kunnen bestuderen. Vervolgens is de berekening van wat werkneemster volgens werkgeefster aan studiekosten is verschuldigd op 12 september 2019 besproken, als ook de factuur. Werkneemster heeft in dat gesprek te kennen gegeven dat haar nieuwe werkgever de kosten voor zijn rekening zou nemen. In haar reactie van 13 september 2019 op het door werkgeefster berekende bedrag aan kosten heeft werkneemster geen enkele op- en aanmerking op de factuur en stelt zij alleen dat zij die factuur zal indienen bij haar nieuwe werkgever. Ook in het exitgesprek tussen partijen van 23 september 2019 is op geen enkele manier over de hoogte van de studiekosten besproken. Werkneemster was dus akkoord met de hoogte van de door werkgeefster in rekening gebrachte studiekosten, die zij aan de hand van de onderliggende stukken ook heeft gecontroleerd. Met wat werkneemster in eerste aanleg heeft aangevoerd, heeft zij in wezen niet weersproken wat werkgeefster heeft aangevoerd, behalve dan dat zij stelt dat zij in het gesprek van 12 september 2019 allerlei vragen heeft gesteld en heeft aangegeven het niet eens te zijn met de omvang van de kosten. In de overgelegde stukken is daarvoor echter geen aanknopingspunt te vinden. Het hof is dan ook van oordeel dat aan een en ander het vermoeden te ontlenen is dat in september 2019 sprake is geweest van een tussen partijen bereikte wilsovereenstemming over het door werkneemster vergoeden van een deel van de door werkgeefster betaalde kosten voor werkneemsters studie. De volledige vordering wordt toegewezen.