Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 16 februari 2021
ECLI:NL:GHDHA:2021:1667
Feiten
Werkgever is een financiële holding en maakt onderdeel uit van de groep Petrofac ondernemingen. Werknemer is op 14 april 2014 in dienst getreden bij PTS B.V. (hierna: PTS), waarin hij laatstelijk verantwoordelijk was voor de salarisadministratie, financiële maandrapportages, belastingaangiftes en het tijdig en correct versturen en klaarzetten van betalingen voor facturen ten behoeve van PTS. Per 23 juli 2012 heeft werknemer een eenmanszaak oorspronkelijk genaamd JSBS Services en later genaamd Controlss met als bedrijfsactiviteit: ‘brede administratieve dienstverlening’. Bij brief van 1 april 2017 heeft werknemer PTS in kennis gesteld van de naamswijziging van JSBS Services in Controlss per 1 april 2017. Op 1 januari 2016 is een opdrachtbevestiging door werknemer en, namens werkgever, door de managing director ondertekend. Voorts is uit onderzoek van werkgever naar voren gekomen dat vanaf 21 oktober 2015 vanaf een bankrekening van werkgever betalingen zijn gedaan aan een bankrekening van JSBS Services. Tevens is naar voren gekomen dat in de periode van 25 april 2017 tot en met 15 maart 2019 voor een totaalbedrag van € 137.095,64 betalingen zijn gedaan van een bankrekening van werkgever aan een bankrekening van Controlss. Tijdens een gesprek op 27 mei 2019 heeft werknemer werkgever laten weten dat Controlss bepaalde diensten had verricht voor werkgever waarvoor bedragen in rekening zijn gebracht. Tijdens dat gesprek heeft werknemer de opdrachtbevestiging laten zien aan de werkgever en vier nota’s van JSBS Services overgelegd. Bij e-mail van 29 mei 2019 heeft de (inmiddels voormalig) managing director gesteld dat zijn handtekening daarop is vervalst. Op 4 juni 2019 is werknemer door werkgever op staande voet ontslagen. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter onder meer de door werknemer verzochte vernietiging van het ontslag op staande voet afgewezen. In hoger beroep beoogt werknemer het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof voor te leggen.
Oordeel
Ontslag op staande voet
Over het verweer van werknemer dat hij vanuit zijn eenmanszaken in opdracht en met instemming van de managing director (PTS) werkzaamheden heeft verricht voor andere Petrofac-ondernemingen en over de (door werknemer overgelegde) opdrachtbevestiging verenigt het hof zich met de overweging van de kantonrechter en maakt die tot de zijne. Veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid en de ondertekening door de managing director van de opdrachtbevestiging, heeft werknemer (ook) in hoger beroep nagelaten een redelijke verklaring te geven waarom hij in ruim drie jaar tijd, naast zijn loon uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst met PTS, een veelvoud van het jaarbedrag van € 9.000 heeft ontvangen en waarom PTS heeft moeten betalen voor werkzaamheden die zouden zijn verricht voor andere vennootschappen in de Petrofac-groep. Het bewijs van zijn stelling dat de handtekening onder de opdrachtbevestiging van de managing director afkomstig is, is daarom niet relevant. Over de stelling van werknemer dat hij van andere functionarissen (dan de managing director) binnen de Petrofac-groep opdrachten voor Petrofac-ondernemingen kreeg en dat hij dit vanuit JSBS Services en Controlss mocht doen, heeft de kantonrechter geoordeeld dat die stelling geen steun vindt in de stukken. Ook met dit oordeel en deze overweging verenigt het hof zich. Daarbij neemt het hof mede in ogenschouw dat PTS onweersproken heeft gesteld dat (ook) de in hoger beroep nieuw overgelegde e-mailberichten alle zijn gericht aan werknemer als werknemer van PTS en door hem ook in die hoedanigheid worden beantwoord. Het voorgaande brengt mee dat is komen vast te staan dat er van bankrekeningen van PTS betalingen zijn verricht aan JSBS Services en Controlss zonder dat PTS of een andere Petrofac-entiteit aan werknemer, JSBS Services of Controlss opdracht heeft gegeven om voor haar of een andere entiteit binnen de Petrofac-groep werkzaamheden te verrichten (anders dan werknemer als werknemer van PTS verrichtte). Hiermee is het door PTS als dringende reden voor het ontslag aan werknemer medegedeelde feitencomplex komen vast te staan. Naar het oordeel van het hof volgt uit deze vaststaande feiten, in onderling verband en samenhang bezien, dat werknemer zich zodanig heeft gedragen dat van PTS redelijkerwijze niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dit vaststaande feitencomplex kan op zichzelf worden beschouwd als een dringende reden. Dat niet is komen vast te staan dat de opdrachtbevestiging niet door de managing director is ondertekend en dat de handtekening onder de opdrachtbevestiging bij de naam van de managing director niet overeenkomt met zijn handtekening op andere documenten, staat niet aan de geldigheid van het ontslag op staande voet in de weg.
Geen transitievergoeding
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat sprake is van een uitzonderlijk geval waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen en nalaten van werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt (vgl. HR 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:203). PTS is hem daarom niet de transitievergoeding verschuldigd. De door werknemer aangevoerde omstandigheden – lengte van zijn dienstverband, leeftijd en verminderde kansen op de arbeidsmarkt – acht het hof niet zodanig zwaarwegend dat het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Werknemer is relatief jong (34 jaar), was niet bijzonder lang in dienst (vijf jaar) en voor zover er sprake is van verminderde kansen op de arbeidsmarkt hangen die samen met het terecht gegeven ontslag op staande voet, waarvan de specifieke gevolgen voor zijn rekening en risico moeten komen.