Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Dordrecht), 8 juli 2021
ECLI:NL:RBROT:2021:9021
Feiten
Werkneemster is op 1 januari 2018 in dienst getreden bij The People Company Zuid-Holland B.V. (hierna: The People Company) in de functie van horecamedewerkster op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op 25 januari 2020 is tussen partijen een beëindigingsovereenkomst tot stand gekomen waarbij de arbeidsovereenkomst per 25 februari 2020 werd beëindigd. In de beëindigingsovereenkomst is onder andere opnemen dat The People Company de maandelijkse financiële verplichtingen van de arbeidsovereenkomst met werknemer tot de einddatum van 25 januari 2020 op de gebruikelijke wijze zou nakomen en dat de overeenkomst strekte tot finale kwijting. Bij e-mailbericht van 16 maart 2020 heeft werkneemster The People Company laten weten aanspraak te maken op het achterstallig loon over de maanden januari tot en met maart 2019 en januari en februari 2020. Op 31 maart 2020 heeft werkneemster haar salaris over de maand januari 2020 ontvangen ten bedrage van € 1.638,43 netto. Bij e-mailbericht van 8 april 2020 heeft werkneemster aan The People Company gevraagd wanneer zij het salaris van februari 2020 kan verwachten en de rest van de achterstand. The People Company heeft per e-mail aangegeven daar geen zekerheid over te kunnen geven. Nadat betaling uitbleef heeft werkneemster bij e-mail van 29 juni 2020 aan The People Company laten weten dat haar geduld opraakt en gezegd dat zij anders overgaat tot het aanvragen van het faillissement. Bij e-mail van 12 oktober 2020 heeft The People Company de eindafrekening aan werkneemster doen toekomen waarin staat dat zij nog een bedrag van € 2.034,76 aan The People Company verschuldigd is, aangezien zij voor 40 uur betaald kreeg (om geen problemen te ondervinden met de bewindvoerder van de WSNP), maar in alle jaren nog nooit 40 uur per week zou hebben gewerkt. Deze uren zouden zijn geregistreerd als min-uren. Werkneemster vordert dat The People Company wordt veroordeeld tot betaling van het achterstallig loon van € 4.055,06 netto over de maanden januari tot en met maart 2019 en februari 2020. Aan haar vordering heeft zij ten grondslag gelegd dat The People Company gehouden is tot nakoming van haar (betalings)verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst.
Oordeel
The People Company heeft niet weersproken dat over de maanden januari tot en met maart 2019 en februari 2020 nog een bedrag openstaat ter grootte van € 4.055,06 netto. Dit bedrag is volgens de kantonrechter in beginsel toewijsbaar. Voor zover The People Company stelt dat zij een tegenvordering van ruim € 7.614,40 heeft op werkneemster geldt het volgende. Werkneemster heeft betwist dat zij al die jaren minder dan 40 uur in de week zou hebben gewerkt. The People Company heeft nagelaten om het door haar genoemde addendum, waarin de regeling rondom de gewerkte uren zou zijn geregeld, over te leggen. In feite heeft The People Company in het geheel niets overgelegd wat het bestaan van haar beweerde tegenvordering zou kunnen onderbouwen. Dat er sprake zou zijn van een forse tegenvordering is ook niet aannemelijk gelet op de door werkneemster overgelegde WhatsApp- en e-mailcorrespondentie waarin nooit over enige tegenvordering is gesproken. Integendeel: in die berichten werd juist aangegeven dat het salaris van werkneemster gewoon betaald zou worden. Ten slotte stuit het beroep op de vermeende tegenvordering af op het feit dat deze tegenvordering verband houdt met (het beëindigen van) de arbeidsovereenkomst en dat partijen op 25 januari 2020 een beëindigingsovereenkomst hebben gesloten waarin zij elkaar ter zake van de arbeidsovereenkomst en het beëindigen daarvan finale kwijting hebben verleend. Niet gebleken is dat er toen over enige tegenvordering is gesproken.