Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Dordrecht), 25 augustus 2021
ECLI:NL:RBROT:2021:8398
Feiten
Opdrachtnemer was vanaf 1 maart 2020 werkzaam bij opdrachtgever op basis van drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Vanaf 1 januari 2021 zijn zij een vierde overeenkomst aangegaan, die zij een managementovereenkomst hebben genoemd. Opdrachtnemer en de enig middellijk bestuurder en aandeelhouder van opdrachtgever zijn voorts in gesprek geweest over een mogelijke overname van opdrachtgever door opdrachtnemer, maar de onderhandelingen daartoe zijn stukgelopen. De tussen hen aangegane managementovereenkomst zou vervolgens door tijdsverloop zijn geëindigd. Opdrachtnemer stelt zich evenwel op het standpunt dat de managementovereenkomst kwalificeerde als arbeidsovereenkomst en dat aldus sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met opdrachtgever. Opdrachtnemer verzoekt de kantonrechter daarom om opdrachtgever te veroordelen tot betaling van onder meer een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, omdat tussen partijen geen gezagsverhouding bestaat. Partijen verhouden zich op gelijke voet tot elkaar. Daarbij is met name van belang dat de verhouding tussen partijen na de drie eerdere overeenkomsten is veranderd. Tussen partijen werd overleg gevoerd over een overname van opdrachtgever door opdrachtnemer. Partijen hebben bewust een periode van drie maanden aangehouden waarbinnen de overname moest worden geregeld. Het doel van partijen was dan ook niet om samen te blijven werken. Opdrachtnemer heeft in die drie maanden nog wel op kantoor gewerkt, maar dit was op zijn eigen verzoek en – gelet op de beoogde overname – ook in zijn eigen belang. Dat de enig middellijk bestuurder en aandeelhouder van de opdrachtgever nog bijgepraat wenste te worden zolang over de overname onzekerheid was, doet niet af aan de positie van opdrachtnemer binnen de onderneming van opdrachtgever, aangezien opdrachtnemer wel de ruimte kreeg en nam om zich bezig te houden met de zakelijke aspecten van de onderneming van opdrachtgever. Zo voelde hij bijvoorbeeld de ruimte om zich te mengen in beslissingen omtrent personele zaken. Verder is – gelet op de onzekerheid omtrent de overname – niet onbegrijpelijk dat opdrachtnemer niet zelfstandig beslissingen mocht nemen ten aanzien van aankopen van de onderneming, maar dit in overleg gebeurde. Juist deze wederzijdse verplichting tot overleg duidt op een gelijkwaardige positie van partijen. De verzoeken van opdrachtnemer die betrekking hebben op een onregelmatige opzegging van een arbeidsovereenkomst worden daarom afgewezen.