Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Stoeterij De Dijckhoeve B.V.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 8 september 2021
ECLI:NL:RBDHA:2021:9957
In deze deelgeschilprocedure kan nog niet worden beoordeeld of werkgever aansprakelijk is voor het ongeval, omdat nader onderzoek naar de feiten noodzakelijk is. Een deelgeschilprocedure leent zich hier niet voor.

Feiten

Werkneemster is op 19 februari 2011 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan met Stoeterij De Dijckhoeve B.V. (hierna: Stoeterij). Op 2 maart 2018 was het koud en vroor het een aantal graden. In iedere paardenbox van de manage van Stoeterij is een automatische drinkvoorziening aangebracht voor paarden. Een deel van de waterleidingen was bevroren, waardoor een aantal drinkbakken voor de paarden niet werd gevuld. Stoeterij had een extern bedrijf ingeschakeld om het drinkwatersysteem te repareren. Werkneemster heeft de opdracht gekregen om de medewerker van het externe bedrijf te helpen de paarden in de boxen opzij te zetten en te houden, zodat die medewerker zonder dat de paarden in de weg zouden staan zijn werkzaamheden kon uitvoeren. Hiervoor moest werkneemster de paardenboxen inlopen en ruimte maken zodat de medewerker de drinkwatervoorziening in de paardenbox kon controleren en repareren. Op enig moment is werkneemster in een paardenbox ten val gekomen. Daarbij heeft zij letsel opgelopen aan haar rechterelleboog. Op 4 september 2018 heeft de toenmalige belangenbehartiger van werkneemster Stoeterij aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. Stoeterij heeft aansprakelijkheid voor het ongeval afgewezen. Werkneemster verzoekt de kantonrechter bij wijze van deelgeschil (art. 1019w-1019cc Rv) voor recht te verklaren dat Stoeterij aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade van werkneemster ten gevolge van het ongeval, primair op grond van artikel 7:658 BW. Subsidiair stelt werkneemster zich op het standpunt dat Stoeterij op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor de fouten van haar ondergeschikten. Stoeterij heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

Oordeel

Bij de beoordeling van de vraag of het onderhavige geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv stelt de kantonrechter voorop dat indien  een beslissing op het verzoek niet direct zal leiden tot een vaststellingsovereenkomst, dit niet maakt dat het verzoek reeds daarom niet geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Van belang is dat partijen door de verzochte beslissing de buitengerechtelijke onderhandelingen kunnen voortzetten. Voorts dient de verzochte beslissing een voldoende bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst om op te kunnen wegen tegen de kosten en het tijdsverloop van deze procedure. De kantonrechter is echter van oordeel dat de onderhavige kwestie zich niet leent voor een beoordeling in deelgeschil. Daartoe is allereerst van belang dat zowel uit de stukken als op zitting duidelijk is geworden dat de feiten die relevant zijn in het kader van een beoordeling van de aansprakelijkheid van Stoeterij in deze zaak nog niet vaststaan. Partijen verschillen van lezing over de toedracht. Wanneer de lezing van werkneemster juist is, lijkt het er vooralsnog op dat er mogelijk aansprakelijkheid van Stoeterij is. Mocht de lezing van Stoeterij juist zijn, dan is de kantonrechter vooralsnog van oordeel dat Stoeterij haar zorgplicht niet heeft geschonden en is er dus geen aansprakelijkheid van Stoeterij. Voor de beoordeling van het voorgelegde verzoek is dus nog nader onderzoek naar de feiten noodzakelijk. Het verzoek van werkneemster leent zich daarom niet voor beoordeling in deelgeschil en de kantonrechter zal het verzoek op grond van artikel 1019z Rv afwijzen.