Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 6 juli 2021
ECLI:NL:RBNHO:2021:9155
Feiten
Werkneemster is op 1 april 1994 in dienst getreden bij KLM Catering Services (hierna: KCS) en vervult laatstelijk de functie van medewerker Operations. KCS verzorgt cateringmaaltijden voor vliegtuigmaatschappijen. Vanaf februari 2021 zijn KCS en werkneemster in overleg getreden om een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst te sluiten. Op 1 maart 2021 laat de gemachtigde van werkneemster aan KCS weten dat zij akkoord gaat met het voorstel van KCS, onder de voorwaarde dat een eindafrekening zal plaatsvinden. Zij stelt verder dat de datum van de beëindigingsovereenkomst kan worden vastgesteld op 26 februari 2021 en, in het geval de datum is gelegen op 1 maart of later, de opzegtermijn van vier maanden moet ingaan op 1 augustus 2021 en tot deze datum salaris zal moeten worden doorbetaald. Op 2 maart heeft KCS de getekende vaststellingsovereenkomst toegestuurd. Op 8 maart 2021 heeft werkneemster de vaststellingsovereenkomst gedateerd op 26 februari 2021 ondertekend. Bij e-mail van 15 maart 2021 heeft de gemachtigde van werkneemster aan KCS medegedeeld dat werkneemster de beëindigingsovereenkomst wenst te ontbinden. De ondertekende verklaring van werkneemster is bijgesloten. Werkneemster vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening KCS zal veroordelen om haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst na 1 juli 2021 na te komen, waaronder betaling van achterstallig salaris. Werkneemster legt aan de vordering ten grondslag dat zij de vaststellingsovereenkomst binnen de bedenktermijn van 14 dagen heeft ontbonden, waarmee het dienstverband ook na 1 juli 2021 is blijven bestaan. Het hanteren van de datum van 26 februari 2021 als ondertekeningdatum van de vaststellingsovereenkomst is slechts bedoeld om in verband met de van toepassing zijnde opzegtermijn ervoor te zorgen dat KCS tot uiterlijk 1 juli 2021 salaris zou dienen te betalen. KCS voert hiertegen verweer.
Oordeel
Bij de beoordeling van de vordering van werkneemster ligt als eerste de vraag voor wanneer partijen schriftelijk de vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen. De vraag met betrekking tot wanneer de vaststellingsovereenkomst schriftelijk is aangegaan, is van belang omdat ook op dit moment de bedenktermijn ex artikel 7:670b lid 2 BW gaat lopen. De kantonrechter volgt hierbij de stroming in de rechtspraak waarbij de bedenktermijn begint te lopen indien overeenstemming is bereikt over de essentialia van de overeenkomst. Uit de gang van zaken en de e-mailcorrespondentie tussen de gemachtigden van partijen volgt dat partijen op 1 maart 2021 over alle van belang zijnde punten overeenstemming hadden bereikt en werkneemster akkoord is gegaan met de vaststellingsovereenkomst. Dat partijen hiernaast met elkaar zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst op 26 februari 2021 is geëindigd – met als doel om de opzegtermijn zo kort mogelijk te houden – staat los van de vraag wanneer partijen feitelijk schriftelijk overeenstemming hebben bereikt. Bovendien kan het gezien de bedoeling van de wetgever niet zo zijn dat werkneemster met het tegemoetkomen van KCS in het verkorten van de opzegtermijn tevens heeft ingestemd met het verkorten van haar bedenktermijn. Vaststaat dat werkneemster door middel van haar gemachtigde op 15 maart 2021 een beroep heeft gedaan op het recht om de vaststellingsovereenkomst te ontbinden. Gelet op het bovenstaande luidt de conclusie dan ook dat zij dit recht binnen veertien dagen na de totstandkoming van die overeenkomst heeft ingeroepen. De vaststellingsovereenkomst is dan ook tijdig ontbonden. De arbeidsovereenkomst is dan ook per 1 juli 2021 blijven bestaan. KCS zal worden veroordeeld tot doorbetaling van het salaris.