Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/ werkgever
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 15 oktober 2021
ECLI:NL:RBAMS:2021:5966
Werkgever is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst door werkneemster eenzijdig haar werkzaamheden te ontnemen.

Feiten

Werkneemster is op 1 september 2014 in dienst getreden. Op 28 september 2018 heeft de leidinggevende van werkneemster aan haar medegedeeld dat zij niet meer paste in de rol waarvoor zij binnen werkgever is aangetrokken. Voor de consequenties daarvan is werkneemster verwezen naar de afdeling personeelszaken. Werkneemster heeft aan de HR-directeur verzocht om uitleg van de mededeling. Bij e-mail van 8 oktober 2018 heeft werkgever twee verschillende voorstellen gedaan om met wederzijds goedvinden de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Werkneemster heeft per brief van 29 oktober 2018 aangegeven in te stemmen met het eerste voorstel, onder voorbehoud van aanspraak op aanvullende schadevergoeding. Werkgever heeft vervolgens een nieuw voorstel gedaan en aangegeven dat als werkneemster afwijzend reageert, van haar wordt verwacht dat zij haar werkzaamheden weer oppakt. Werkgeefster heeft aangegeven dat het eerste voorstel was geaccepteerd en dat daarmee een overeenkomst tot stand was gekomen ten aanzien van de essentialia van de voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst zou worden beëindigd. Per brief d.d. 18 december 2018 heeft werkgever bevestigd dat tussen partijen overeenstemming is bereikt. Op 10 januari 2019 heeft werkneemster haar arbeidsovereenkomst per direct opgezegd en aanspraak gemaakt op diverse vergoedingen. Bij vonnis heeft de rechtbank beslist dat tussen partijen een beëindigingsovereenkomst tot stand was gekomen en dat de RSU’s van werkneemster als gevolg van de uitdiensttreding versneld zullen vrijvallen. Werkneemster heeft nakoming van het vonnis gevorderd, maar werkgever heeft daarop afwijzend gereageerd. Werkneemster vordert in de onderhavige procedure een verklaring voor recht dat werkgever jegens haar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst door haar eenzijdig de werkzaamheden behorende bij haar functie te ontnemen en dat werkgever de (inkomens pensioen)schade moet vergoeden.

Oordeel

Tussen partijen is niet in geschil dat werkneemster in haar brief van 29 oktober 2018, waarin zij heeft ingestemd met bedoelde beëindigingsregeling, zich het recht heeft voorbehouden om aanspraak te maken op (aanvullende) schadevergoeding als gevolg van het verlies van haar dienstbetrekking. Werkneemster heeft de door haar gestelde tekortkoming onderbouwd met (verbatim uitgewerkte) verslagen van de (telefoon)gesprekken op 28 september 2018 en 5 en 25 oktober 2018. Het hof oordeelt dat de mededelingen in die gesprekken bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat werkgever de werkzaamheden behorende bij de functie van werkneemster eenzijdig heeft ontnomen. Het feit dat werkneemster als horizontale invlieger was aangetrokken en dat zij een hoge functie binnen de organisatie had, maken dit niet anders. Werkgever heeft immers niet concreet gemaakt dat sprake was van zwaarwegende omstandigheden, die het ontnemen van de werkzaamheden van werkneemster rechtvaardigden. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat werkgever tekort is geschoten uit hoofde van de arbeidsovereenkomst. Het verweer van werkgever houdt verder in dat er geen grond is voor (aanvullende) schadevergoeding. Daartoe is aangevoerd dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming, omdat werkneemster zelf heeft ingestemd met de beëindigingsregeling, en ervoor heeft gekozen om eerder dan 1 mei 2019 uit dienst te gaan. Voldoende is komen vast te staan dat namens werkgever aan werkneemster is medegedeeld dat het geen zin had om zich te verzetten tegen de ontneming van de werkzaamheden. Daarmee is het verzuim van werkgever onmiddellijk ingetreden. De stelling dat werkneemster – na bedoelde mededeling – heeft ingestemd met de voorgestelde vertrekregeling maakt het voorgaande niet anders.