Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Hoge Raad (Locatie Den Haag), 15 april 1983
ECLI:NL:HR:1983:AG4574
Gebondenheid van buitenlandse werknemer aan door hem ondertekende verklaring. Discrepantie tussen wil en verklaring. Onderzoeksplicht werkgever.

Feiten

Werknemer (niet uit Nederland afkomstig) is in dienst van werkgeefster. Op 28 juni 1976 is werknemer op staande voet ontslagen. Werknemer heeft vervolgens een verklaring ondertekend die inhield dat hij na betaling van het daarin vermelde bedrag van ƒ 842,80 (vakantiegeld) niets meer van werkgeefster had te vorderen. Werknemer heeft vervolgens in rechte de nietigheid van het ontslag ingeroepen. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Ook de rechtbank heeft werknemer in het ongelijk gesteld. Werknemer heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld. In cassatie staat de vraag centraal in hoeverre werknemer aan de door hem ondertekende verklaring kan worden gehouden. Werknemer stelt de inhoud van de verklaring niet te hebben begrepen.

Oordeel

De Hoge Raad oordeelt als volgt. De vraag of iemand door het ondertekenen van een verklaring waarvan hij de inhoud niet begreep, aan die verklaring gebonden is, hangt af van wat de wederpartij uit die ondertekening heeft afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht afleiden, zulks in het licht van wat partijen als waar het om gaat, in die omstandigheden over en weer mochten verwachten. In dit verband is – tezamen met de in het onderdeel vermelde omstandigheden – van belang dat het hier gaat om een verklaring welke de werkgever die de tussen hem en een buitenlandse werknemer bestaande dienstbetrekking had beëindigd door middel van ontslag op staande voet, van welk ontslag de nietigheid door de werknemer in rechte was ingeroepen, aan die werknemer ter ondertekening heeft voorgelegd, en welke onder meer inhoudt dat die werknemer van zijn uit de eventuele nietigheid van het ontslag voortvloeiende aanspraken afstand doet. In een zodanig geval behoort de werkgever zich er met redelijke zorg van te vergewissen dat de werknemer zich van deze strekking bewust is, wil hij uit de ondertekening van de verklaring mogen afleiden dat de werknemer zich ook aan dit deel van de verklaring heeft willen binden. Daarmee is niet verenigbaar dat de omstandigheid dat een door de werknemer tevoren omtrent de inhoud van de verklaring geraadpleegde derde deze verklaring evenmin heeft begrepen, wegens het onverplichte karakter van de ondertekening ‘voor rekening en risico’ van die werknemer komt met als gevolg dat deze op die enkele grond aan de verklaring gebonden kan worden geacht, hoewel hij haar niet begreep. Nu de rechtbank dit heeft miskend, treft het onderdeel in zoverre doel. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de rechtbank en verwijst de zaak naar het hof.