Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 19 oktober 2021
ECLI:NL:GHAMS:2021:3162
Feiten
Werknemer is op 6 mei 2019 in dienst getreden bij Uber. Uber heeft op 1 september 2019 de afdeling waarvoor werknemer werkzaam was overgedragen aan Jumping Bicycles Holding B.V. (hierna: Jump). Werknemer is mee overgegaan. Jump heeft per 15 juni 2020 haar activiteiten wereldwijd overgedragen aan Lime. Werknemer is mee overgegaan op basis van overgang van de onderneming. Lime heeft bij brief van 7 juli 2020 voor werknemer een ontslagvergunning aangevraagd op basis van bedrijfseconomische redenen. Het UWV heeft op 26 oktober 2020 de gevraagde vergunning verleend met daaraan gekoppeld een wederindiensttredingsvoorwaarde. Bij brief van 30 oktober 2020 heeft Lime de arbeidsovereenkomst opgezegd met gebruikmaking van de gegeven ontslagvergunning, tegen 1 november 2020. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter op verzoek van werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigd. Lime is veroordeeld werknemer binnen één week na die beschikking te werk te stellen. Partijen verschillen van mening hoe het dictum van de bestreden beschikking moet worden uitgelegd, omdat daarin geen bedrag wordt genoemd. Lime wijst erop dat de kantonrechter eerst overweegt dat de arbeidsplaats van inderdaad is vervallen en vervolgens – in overweging 23 – constateert dat werknemer had moeten worden herplaatst in een functie die begin januari 2021 bij een buitenlandse zusteronderneming van Lime vacant werd. Een functie die volgens de kantonrechter passend was, ook al was het salaris voor die functie € 60.000 bruto per jaar. Dit heeft Lime ertoe bewogen om zowel over de periode van 1 december 2020 tot en met februari 2021 als over de maanden vanaf maart 2021 totdat in hoger beroep in deze zaak zal zijn beslist aan werknemer, naast het bedrag van € 635 bruto per maand dat wel expliciet in het dictum wordt genoemd, aan salaris een bedrag van € 5.000 bruto per maand (zijnde € 60.000 : 12) te betalen en dus niet zijn ‘oude’ salaris van € 8.154,17 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag, waarop werknemer aanspraak meent te hebben.
Oordeel
Hoewel de vraag die partijen verdeeld houdt in wezen een executiegeschil betreft, brengt de aard van het onderhavige schorsingsverzoek met zich dat het hof de bestreden beschikking uitlegt. Hierbij dient echter wel te worden bedacht dat die uitleg thans slechts geschiedt in het kader van dit incident en dat het uiteindelijk aan de rechter in de hoofdzaak is de bestreden beschikking uit te leggen. Dit gezegd hebbende is het hof met werknemer van oordeel dat Lime thans niet aan de bestreden beschikking voldoet met haar salarisbetalingen van € 5.000 + € 635 bruto per maand (exclusief emolumenten). Naar het oordeel van het hof heeft Lime ook overigens niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat er omstandigheden zijn die meebrengen dat haar belang bij behoud van de bestaande situatie zolang niet op het hoger beroep is beslist, in die zin dat zij niet meer dan € 5.635 bruto per maand aan werknemer hoeft te betalen, zwaarder weegt dan het belang van werknemer bij de (volledige) tenuitvoer legging van voornoemde veroordeling.