Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 1 november 2021
ECLI:NL:GHARL:2021:10174
Feiten
De Protestantse Gemeente te Goutum C.A. (PG Goutum) maakt deel uit van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), een kerkgenootschap in de zin van artikel 2:2 BW. X is sinds 1986 predikant binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland, een van de gefuseerde kerkgenootschappen waaruit PKN in 2004 is ontstaan. X heeft op 5 mei 2013 het beroep dat door PG Goutum op hem is gedaan aanvaard en was sinds 1 september 2013 als predikant voor gewone werkzaamheden verbonden aan PG Goutum. Na een tussen X en de (kerkenraad van de) PG Goutum gerezen conflict heeft het Breed Moderamen van de classicale vergadering Friesland verzocht om X los te maken van PG Goutum. Dit verzoek is overeenkomstig de kerkelijke regelingen behandeld door het Generale college voor de ambtsontheffing in de Protestantse Kerk in Nederland, die het verzoek op 23 januari 2020 heeft toegewezen, met ingang van 1 augustus 2020. X heeft in deze losmaking berust, maar op een aantal andere aspecten beroep ingesteld. Dit beroep is bij uitspraak van 26 juni 2020 van het Generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen in de Protestantse Kerk in Nederland niet-ontvankelijk dan wel ongegrond verklaard. In verband met de losmaking is aan X een wachtgeld ten laste van PKN toegekend. Op 26 februari 2020 heeft X in verband met de losmaking jegens PG Goutum aanspraak gemaakt op een transitievergoeding. Bij e-mailbericht van 12 maart 2020 heeft de advocaat van PG Goutum bericht dat PG Goutum geen transitievergoeding zal betalen, onder meer omdat sprake is van een kerkrechtelijke rechtsverhouding, waardoor geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Het verzoek van X tot betaling van een transitievergoeding is door de kantonrechter afgewezen omdat de PKN in de Kerkorde (KO) voor de Gemeentepredikant is afgeweken van de arbeidsovereenkomst. In hoger beroep is de centrale stelling van X onder meer dat de wettelijke bepaling over de transitievergoeding een zwaarwegend dwingendrechtelijke bepaling is waaraan PG Goutum is gebonden, ongeacht de wijze waarop de aanstelling van X als gemeentepredikant is vormgegeven.
Oordeel
Is sprake van een arbeidsovereenkomst?
Uit het arrest van De Hoge Raad NGK Hattem – Gort volgt dat de in artikel 2:2 lid 2 BW vervatte inrichtingsvrijheid meebrengt dat een kerkgenootschap de rechtsverhouding tot een geestelijk ambtsdrager in zijn statuut in beginsel naar eigen inzicht kan vormgeven. PKN heeft in haar statuut de rechtsverhouding tussen de kerkgemeente en de gemeentepredikant geregeld. Met de daarin voorkomende bepalingen is onmiskenbaar beoogd de toepasselijkheid van de bepalingen van titel 10 van Boek 7 BW op die verhouding uit te sluiten. Volgens het hof is dit arrest niet achterhaald door latere uitspraken, waaronder het arrest X-Amsterdam. De stelling van X dat de keuze van PKN om in 2015 de overeenkomst sui generis te handhaven voor gemeentepredikanten en niet over te gaan op arbeidsovereenkomsten, vooral ingegeven zou zijn door financiële motieven, maakt dit niet anders. Ook het betoog van X dat uit het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens (EVRM) en het daarbij behorende protocol 12 lid 1 zou voortvloeien dat hij recht heeft op een arbeidsovereenkomst, treft geen doel.
Is de transitievergoeding een zwaarwegend dwingendrechtelijke bepaling?
Het recht op de transitievergoeding volgt niet uit de Grondwet of uit internationale verdragen. De transitievergoeding is niet verschuldigd bij beëindiging van andere rechtsverhoudingen waarbinnen arbeid moet worden verricht, zoals bij de overeenkomst van opdracht of de overeenkomst tot het verrichten van diensten, of bij de resterende ambtelijke aanstellingen na de inwerkingtreding van de WNRA. Evenmin is bij arbeidsovereenkomsten altijd een transitievergoeding door de werkgever verschuldigd bij een voor de werknemer onvrijwillig ontslag. Het hof verwijst naar de cao-uitzondering van artikel 7:673b BW en de in artikel 7:673 lid 7 BW verwoorde uitzonderingen. De bepalingen omtrent de toekenning van een transitievergoeding vormen daarmee geen zwaarwegend dwingendrechtelijke bepalingen waaraan PG Goutum gebonden is bij een overeenkomst sui generis. Het hof ziet geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen.