Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 22 oktober 2021
ECLI:NL:RBROT:2021:10462
Feiten
Werknemer is op 26 november 2018 bij werkgever in dienst getreden als chauffeur. De arbeidsovereenkomst is per 31 maart 2019 geëindigd. Per brief van 3 juni 2020 heeft werknemer aan werkgever bericht dat uit een berekening van de door hem gemaakte uren volgt dat hij een vordering heeft op werkgever van € 595,75 netto en € 14.615,43 bruto, waarop een bedrag van € 5.600 netto in mindering kan worden gebracht. Er is verzocht het bedrag waarop werknemer aanspraak maakt te voldoen. Werkgever heeft deze berekening betwist, omdat volgens hem onduidelijk is waarop deze is gebaseerd. Bij verstekvonnis van 22 september 2020 is werkgever veroordeeld tot betaling van de vordering conform de eis van werknemer. In de onderhavige verzetprocedure wordt de verstekprocedure voortgezet.
Oordeel
Tussen partijen is in geschil of werknemer uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en de op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde cao aanspraak kan maken op achterstallig loon ten bedrage van € 14.615,32 bruto onder aftrek van een bedrag van € 5.600 netto. Werknemer heeft een berekening in het geding gebracht, die door werkgever wordt betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit de overgelegde berekening van werknemer en de artikelen uit de cao niet worden afgeleid dat en waarom hij conform zijn arbeidsovereenkomst (en de toepasselijke cao) te weinig loon heeft ontvangen. Het had, mede gelet op de betwisting van werkgever, op de weg van werknemer gelegen de informatie waarop de berekening is gebaseerd in het geding te brengen, nader te concretiseren wat onjuist zou zijn aan de loonbetaling en toe te lichten op welke wijze de cao in zijn eigen berekening wel juist zou zijn toegepast. De enkele stellingen van werknemer dat de extra vergoeding van de uren van 50% niet volledig zijn meegenomen (art. 33 cao), de toeslag op eendaagse nachtritten niet dan wel niet juist is verdisconteerd (art. 37 cao), verblijfskosten niet alleen uit koffiegeld bestaan (art. 40 cao), werkgever gehouden is tot volledige loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid (art. 16 cao), werknemer recht heeft op 9,14 ATV uren (art. 68 cao) en recht heeft op verlofuren naar rato (art. 67 cao), zijn daartoe onvoldoende, omdat de kantonrechter dat zonder nadere onderbouwing niet kan vaststellen. Ook valt niet in te zien hoe de stelling van werknemer dat zijn berekening conform de cao is gemaakt en qua duur van de werktijden min of meer overeenkomt met de uren zoals overgelegd door werkgever, kan leiden tot de conclusie dat werknemer te weinig loon uitbetaald heeft gekregen. Nu de nadere onderbouwing (met stukken) van de stelling van werknemer dat sprake is van achterstallig loon ontbreekt, wordt niet aan bewijslevering toegekomen. Dit betekent dat niet vast is komen te staan dat sprake is van achterstallig loon. De vordering wordt daarom afgewezen. Het voorgaande brengt mee dat het verstekvonnis moet worden vernietigd en dat de vorderingen van werknemer (alsnog) zullen worden afgewezen.