Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 2 november 2021
ECLI:NL:RBNHO:2021:10070
Feiten
Werkneemster is sinds 16 mei 2018 als activiteitenbegeleidster in dienst van een zorgboerderij waar dagbesteding wordt aangeboden aan ouderen met dementieklachten (hierna: werkgeefster). Vanaf september 2019 zijn er gesprekken gevoerd tussen partijen over problemen in de arbeidsverhouding. Op 15 maart 2021 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden onder begeleiding van een bemiddelaar. Op 16 april 2021 is werkneemster vrijgesteld van werk en is een time-outperiode ingelast. Zij heeft zich diezelfde dag ziek gemeld. Een mediationtraject (drie gesprekken) heeft niet tot een oplossing geleid. Werkgeefster verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. Zij heeft daarbij naar voren gebracht dat werkneemster instructies niet accepteert, dat zij steeds een weerwoord heeft en ‘aanvallend’ reageert, en dat werkneemster haar eigen koers vaart. Volgens werkgeefster is werkneemster niet in staat gebleken haar houding en gedrag te wijzigen of te verbeteren en is ook door middel van een bemiddelaar en mediation geen herstel meer mogelijk van de relatie.
Oordeel
Naar het oordeel van de kantonrechter is er tussen partijen sprake van een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub g BW. De kantonrechter stelt vast dat vanaf medio 2020 sprake is van toenemende spanningen en problemen in de arbeidsrelatie, die steeds ernstiger worden. Partijen blijven elkaar verwijten maken, verschillen fundamenteel van mening over de aard en oorzaak van het conflict en ervaren over en weer een groot gebrek aan vertrouwen. Zij hebben met behulp van bemiddeling en mediation geprobeerd om het conflict op te lossen, maar dat is niet gelukt. Werkneemster heeft de mediation ook afgebroken, omdat haar gezondheidsklachten daardoor alleen maar toenamen. Onder die omstandigheden is duidelijk sprake van een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie en de kantonrechter ziet niet in op welke wijze deze nog zinvol zou kunnen worden voortgezet. Herplaatsing is niet mogelijk, nu daarvoor de arbeidsverhouding te zeer verstoord is en de organisatie van werkgeefster te klein is. Het opzegverbod staat aan ontbinding niet in de weg. Het ontbindingsverzoek wordt toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding aan werkneemster een billijke vergoeding toe te kennen. Werkgeefster heeft voldoende gedaan om de verstoorde arbeidsverhouding te herstellen en heeft daartoe serieuze inspanningen verricht. Dat het daarbij alleen gaat om het ‘ophouden van de schijn’, zoals werkneemster stelt, is niet gebleken. Van ernstig verwijtbaar handelen van werkgeefster is dan ook geen sprake. Het verzoek om toekenning van de transitievergoeding van € 1211,36 bruto wordt toegewezen.